Te/ evisie en Het C r i-t i s c li F i I m huil e l i n, liet orgaan van de Stic h t i n g Filmce n l r u ra, heeft in zijn laatsl- verschenen nummer onder de titel Televisie en Film bedrijf" een uitvoerige bespreking gewijd aan het jaar verslag over 1958 van de Nederlandsche Bioscoop-Hond. Het mug als hekend worden verondersteld, dat het reeds twaalf jaar bestaande Filmcentrum, oorspronkelijk voort gekomen uit de Nederlands Hervormde Kerk, in de loop der jaren is uitgegroeid tot een filmbeweging van breed oecumenisch karakter met internationale contacten. Het beperkt zich bij de uitoef enting van zijn taak niet tot eigen kring, maar staat midden in de filmwereld en heeft een actief aandeel in elke nationale en ook internationale manifestatie van betekenis. „Niemand twijfelt er meer aan", zo begint hel hoven- genoemde artikel, dat de veelzeggende ondertitel „O n- g e I ij k e behandelin g" draagt, „dat de televisie een ongunstige invloed heeft op het bioscoopbezoek, al lhans (naar wij menen) voorlopig. De alarmerende be richten van de laatste jaren uit Amerika, waar dr tele visie een grote vlucht nam, zijn wel algemeen bekenld, hoewel er daar al tekenen zijn dat de achteruitgang van het bioscoopbezoek min of meer tot stilstand is gekomen. In Engeland hebben in de jaren 1957'58 niet min der dan 500 bioscopen moeten sluiten. Weliswaar wa ren daaronder vele verouderde theaters die uiteraard het eerst als slachtoffer vielen. Men verwacht dat het aan tal sluitingen in de komende jaren nog wel tot duizerfd zal stijgen. In 1958 daalde het bioscoopbezoek met 18%. Ook in België begint de concurrentie van de televisie zich af te tekenen. De Belgische bioscoopbond deelde onlangs mede dat in Antwerpen in twee jaar het bio scoopbezoek met 22% was gedaald. Hoe is de situatie nu in ons land? Het aantal televisie toestellen dat oj) 1 januari 1958 nog 239.000 bedroeg was op 1 januari 1959 gestegen tot 391.000, in één jaar dus een toeneming van ruim 150.000 loestellen. Wanneer wij nu hel onlangs verschenen jaarverslag over 1958 van de Nederlandsche Bioscoop-Bond raadplegen, dan valt het op dat daaruit nog allerminst een paniekstemming blijkt. Het aantal bioscopen; is in genoemd jaar zelfs nog met 10 gestegen. De grafiek van het bioscooppark geeft se dert 1915 nog sleeds een stijgende lijn Ie zien. Slaat men uu het overzichl van hel bioscoopbezoek over de jaren 1950'58 oj), dan blijkt daaruit dat de daling van het bioscoopbezoek in 1958 vergeleken met 1957 slechts ruim 2%. bedraagt. Vergeleken met hel topjaar 1956 is de da ling echler iets meer dan 10%, weliswaar zeker een niet Ie verwaarlozen percentage maar toch vergeleken met hel buitenland nog niet alarmerend, al is voor de naaste toe komst weinig reden tot optimisme..." Vervolgens gaal het Critisch F i 1 m b u I I e l i n uitvoerig in op de ongelijke rechtsbedeling van film en televisie, welke laatste zich vrij van belasting kan ont wikkelen terwijl op het filmbedrijf een pyramide van belastingen drukt, en constateert: „Het is deze ongelijke behandeling welke o.i. terecht de Nederlandsche Bioscoop- Bond met zorg vervult. De veelvuldige heffing van om zetbelasting in drie stadia plus het bedrag aan vermake- lijkheidsbelasling brengen de film in een positie die te genover de televisie uitermate ongunstig afsteekt'. Met instemming citeeri hel Critisch F i 1 m b u 1- 1 e I i n hel maandblad van de Nederlandse Beroepsver eniging van Filmers, dal eveneens een artikel aan deze situatie heeft gewijd: „Toneel, ballet, opera, muziek wor den, met grote bedragen gesubsidieerd. Men kan veilig aannemen, dat wat aan belastingen uit deze kunsten te rugkomt, beneden de toegekende subsidiebedragen blijft. De televisie wordt mei enorme bedragen gesteund, die evenmin in verhouding slaan lol de belastingopbrengst. De film wordt met veel geringere bedragen gesteund, doch de opbrengst van allerlei belastingen, die op film en bioscoopbedrijf drukken, overtreft de subsidiebedragen vele vele malen. Ziet de overheid, en wij hebben geen reden daaraan te twijfelen, de Nederlandse film, of het nu de korte do cumentaire of de avondvullende speelfilm belreft als een zaak van nationaal belang, dan wordt hel tijd, dal men inzake de jaarlijks op de begroting comparerende som men voor steun aan de filmproduktie in een geheel an dere orde van bedragen gaat denken. Dit kan de Nederlandse Beroepsvereniging van Filmers vrijmoedig propageren, omdat de film géén aalmoes vraagt, die uit andere belastingen moet worden bekostigd, maar eenvoudig een iets groter deel van wat de film zélf heeft opgebracht En tenslotte voegt het Critisch Filmbullelin hier nog de volgende opmerkingen aan toe: „Deze ongelijke be handeling van de televisie ten opzichte van de film is des te merkwaardiger, omdat de televisie wel een belang rijk communicatie-middel is en steeds meer zal worden, maar niet als een autonome kunst kan worden be schouwd. Haar „artistieke potentie is niet essentieel, niet inherent aan het karakter van het medium", aldus H. Schaafsma in zijn boek over de televisie. Zij leunt legen verschillende kunsten aan en kan waardevolle diensten aan deze kunsten verrichten door verspreiding en voor lichting. Dal is van betekenis, maar de preferente over heidssteun aan de televisie is goed beschouwd nog geen directe steun aan de kunst(en). De televisie is reeds van haar cersle geboortejaar af door overheid'steun in hel zadel geholpen, lerwijl de kunsten in een veel later stadium op de steun van de overheid konden rekenen, een sil natie die uniek" mag worden genoemd, maar dan in een zeer bepaalde zin. Wal de daling van hel bioscoopbezoek betreft: hei is te verwachten dal deze zich ook in ons land zal doorzet ten. Het dieptepunt zal nog wel niel bereikt zijn. Wij zijn geen profeet maar wij achten hel niet onmogelijk dat het bioscoopbezoek een bepaald niveau zal bereiken, waar na geen grotere daling meer te verwachten is. Want televisie en bioscoop zijn twee grootheden die elkaar niet dekken. Hel Nederlandse volk is een huiselijk volk en de televisie komt aan deze hang tegemoet. Maai er zal altijd een behoefte blijven bestaan aan „uitgaan", aan een gemeenschappelijk beleven van de filmrealiteil. die mei de televisie slechts zeer ten dele en wellicht al leen door speciaal voor de televisie vervaardigde films kan worden bereikt." 12

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1959 | | pagina 13