de zogenaamde „droits voisins", namelijk de „Conven tion internationale relative a la protection des artistes interprètes ou exécutants, des fabricants de phonogram- mes et des organismes de radiodiffusion". Zoals bekend zijn de beraadslagingen over dit voor ontwerp nog in volle gang en in het middelpunt van de discussies rond een eventuele conventie tot bescherming van de rechten van uitvoerende kunstenaars staan twee principieel verschillende redacties, te weten een welke ontworpen is door een door het Internationaal Arbeidsbureau (Bureau International du Travail) in Juli 1956 te Genève bijeengeroepen commissie van deskundigen het zogenaamde B.I.T.- of Genève-ont- werp en een welke ontworpen is onder auspiciën van de U n e s c o en het Bureau van de Berner Con ventie, dat het „Monaco-ontwerp" genoemd wordt, omdat het tot stand kwam in Maart 1957 te Monte Carlo. Twee principieel verschillende ontwerpen Het Geneefse ontwerp, dat rechtstreeks tot stand kwam door vertegenwoordigers van de drie belanghebbende partijen die in vorenbedoelde deskundigencommissies rijkelijk vertegenwoordigd waren, namelijk nationale en internationale particuliere organisaties van omroepen, gramofoonplatenfabrikanten en van uitvoerende kunste naars, draagt dan ook tot titel „Voorgestelde Internatio nale Conventie betreffende de Bescherming van Uitvoe renden, Vervaardigers van Fonografische Opnamen en Omroeporganisaties". Dit op arbeid s- en sociaal- rechtelijke basis rustende ontwerp zoekt geen verwantschap met het auteursrecht. Het wil name lijk de nationale verhoudingen op dit punt regelen en de belangen en behoeften van de betrokkenen direct bevredigen door hun een naar verhouding grote be scherming te garanderen, welke in dit ontwerp practisch geconstitueerd wordt. Het gaat er blijkbaar van uit, dat de nationale wetgevingen wel niet de neiging zullen heb ben verder te gaan dan de in deze ontwerp-conventie omschreven doelstellingen, zodat men deze conventie practisch als een ,,m aximale bescherming s- r e g e 1 i n g" zou kunnen zien. Het Monaco-ontwerp, dat tot titel draagt „Ontwerp van een overeenkomst over de bescherming van bepaalde aan het auteursrecht grenzende rechten", wil daarentegen slechts de internationale verhoudingen regelen, dat wil zeggen de verhoudingen op het gebied van de be scherming van de rechten van de drie betrokken groepen tussen de verschillende staten onderling. Het is dus ge richt op de verzekering van een „m i n i m a 1 e be scherming" en laat het aan de nationale wetgevingen zelf over de toepassing in eigen land te regelen. Dit door de Unesco en het Bureau van de Berner Conventie ge propageerde ontwerp is gebaseerd op de gedachte, dat het hier gaat om een recht, dat weliswaar analoog aan het eigenlijke auteursrecht ontstaat, maar daarmede niet verwisseld mag worden, respectievelijk aan dit recht grenst en dus een „nabuur- recht" is. In het kort wil dit laatste zeggenDe acteur kan geen rol „scheppen", die al door de auteur gecreëerd is. Hij geeft slechts zijn eigen inter pretatie en de rol. die hij speelt blijft in wezen die, welke door de auteur is geschapen en gewild in het plan van zijn stuk; de acteur geeft daar aan de beweging, het leven, maar niet de ziel. In deze zin heeft hij evenwel deel aan het voor het voetlicht brengen van het werk en uit dien hoofde komt hem een recht toe, dat men „na- buurrecht" noemt ter onderscheiding van het auteursrecht, waaraan het grenst. Belangen van de auteursrechtgebruikers Voor het filmbedrijf is voorts van betekenis, dat artikel 6 van het Monaco-ontwerp vaststelt: „Geen bepaling van dit ontwerp kan worden uit gelegd als zijnde van toepassing op het vermenig vuldigen of op welk gebruik (vertoning, uitzen ding of anderszins) ook van films of andere vi suele of audio-visuele opnamen". Het ontwerp gaat er namelijk van uit, dat de geluidsband van de film althans zolang hij een integrerend deel van de film is buiten zijn werkingssfeer valt en niet als een fonografische opname kan worden beschouwd. Ok het Geneefse ontwerp geeft de uitvoerende kunstenaars geen recht inzake het gebruik (ver toning, uitzending of anderszins) van film, maar schijnt hun wel een vermenigvuldigingsrecht op commerciële films te willen verlenen. „Engeltjes kunnen vliegen11 zingen de kinderen in de Toon Hermans-film. „Gaby" (Hermans junior) op de arm van de dorpspastoor.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1959 | | pagina 15