ledere avond was het Rem brandt Theater tot de laatste plaats bezet.
Herman van der Horst achtte het bij de montage steeds
mogelijk om terug te grijpen op het verre verleden en
beklemtoonde de grotere mogelijkheden bij de toepassing
van het geluid.
Ook de heer Meyer geloofde niet aan pogingen tot ver
nieuwing van de film. Spreker constateerde, dat filmers
steeds nieuwe stof scheppen uit de tijd.
De heer Hofstra stelde tenslotte de vragen aan de orde
of ook het publiek, gezien de nieuwe visuele ontwikke
lingen door de televisie, wat de film aangaat geen be
hoefte heeft aan filmvernieuwingen en of zowel regisseurs
als filmcritici niet van mening zijn, dat door het vertonen
van films via de televisie zowel de technische als de
artistieke normen, die bij de beoordeling worden aange
legd, worden weggevaagd.
Ch. Boost geloofde, dat de vraag kortweg gesteld zou
kunnen worden of het publiek door de televisie gevoeliger
of ontvankelijker zou kunnen worden voor „ver
nieuwingen" in de film, een vraag, die hij vooralsnog
moeilijk te beantwoorden achtte.
Bert Haanstra herhaalde zijn reeds eerder gemaakte
opmerking, dat werkelijke vernieuwingen dan pas komen
als de tijd daar rijp voor is, televisie of geen televisie.
Francois Villiers betoogde, dat de televisie in Frankrijk
zelfs nog geen eigen stijl ontwikkeld heeft en dus de film
nog moeilijk ten goede of ten kwade zou kunnen be
ïnvloeden. Hij was er slechts van overtuigd, dat de tele
visie-exploitatie de dood zal zijn van de middel
matige film.
Frank Wisbar, die, voordat hij het vorige jaar naar
Duitsland terugkeerde, de laatste zeven jaar in de Ver
enigde Staten voor de televisie heeft gewerkt, deelde in
teressante bijzonderheden mede. De kwaliteit van de
televisieprogramma's, welke vóór 1950 uitermate slecht
was, begon na dat jaar te verbeteren, doordat de grote
sponsors belangstelling voor de televisie als reclame
medium kregen en er toe overgingen om grote schlager
programma's te financieren, wat het einde betekende van
de zogenaamde B, C en D-films, het stapelproduct van de
kleinere bioscoopondernemers in de Verenigde Staten.
Doordat meer geld beschikbaar kwam, kon de televisie
betere shows produceren en vooral belangrijker artisten
engageren wat haar populariteit snel deed toenemen. Ver
ouderde theaters sloten en voor het filmbedrijf begon toen
de periode van de „hangovers" („hangover" kater),
waarin vele kleine producenten overschakelden naar de
televisie. Volgens Wisbar zou zeventig procent van Holly
wood thans voor de televisie werken; tachtig procent van
de „entertainers" in de televisie is aan de film of aan de
videotape werkzaam. Televisie is voor de film slechts ge
vaarlijk als zij ,,goed" wordt.
In principe is de zogenaamde televisiefilm niet anders
dan de gewone film met uitzondering van enige in wezen
onbeduidende technische wijzigingen. In de zeven jaar
dat spreker aan de vervaardiging van televisiefilms heeft
10