Congresdag Nederlands Filminstituut
De Stichting Nederlands Filminstituut hield op Dins
dag 23 Juni in het Paviljoen Sonsbeek te Arnhem een
congresdag gewijd aan het onderwerp: „Een Neder
landse Filmvakopleidin g".
De bijeenkomst werd geopend door de Voorzitter van
de Raad van Beheer van het Instituut, Professor Dr. Ph.
J. Idenburg, die, ondanks de grote warmte, een tot de
laatste plaats bezette zaal welkom kon heten. Onder de
velen, die gekomen waren om dit congres bij te wonen,
bevonden zich onder meer de Burgemeester van Arnhem,
de heer Ch. G. Matser, de Wethouder van Onderwijs dezer
gemeente, de heer J. Bronkhorst, en Wethouder J. M. A.
van Buggenum, de Voorzitter en onderscheiden leden van
het Hoofdbestuur van de Nederlandsche Bioscoop-Bond,
vertegenwoordigers van het Ministerie van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen, van de Raad voor de Kunst
en de Rijksvoorlichtingsdienst, Bestuursleden van de Be
drijfsafdeling Filmfabrikanten en Filmproducenten van
de Nederlandsche Bioscoop-Bond, van de Nederlandse
Beroepsvereniging van Filmers, van de Unie van Werk
nemers in de Filmproductie- en Televisiebedrijven, van
de Stichting Nederlands Filmmuseum, van de Federatie
van Filmkringen, van het Haagse Filmmuseum en van de
Stichting Technisch Filmcentrum, burgemeesters, recto
ren, directeuren en leraren van middelbare scholen, ver-
tegenwoordigers van het filmbedrijf onder meer onder
scheiden vooraanstaande filmers docenten en cursisten
van het Instituut, vertegenwoordigers van de pers en
andere belangstellenden.
Prof. Idenburg gaf in zijn openingsrede een overzicht
van de totstandkoming van de eerste leergangen van de
Nederlandse filmvakschool, waarmede in October van het
vorige jaar een begin kon worden gemaakt. Nu het In
stituut een jaar ervaring heeft opgedaan met zijn film-
vakopleiding, wil de leiding voor de geïnteresseerden wat
meer bekendheid geven aan haar denkbeelden en plannen
en zou op haar beurt van deze belangstellenden graag
suggesties willen ontvangen, waarmede zij haar voordeel
zou kunnen doen.
Tot de geïnteresseerden rekent de leiding van het Insti
tuut op de eerste plaats de filmproducenten, filmers, film
fabrikanten, directies van filmverhuurkantoren en bio
scopen, de bestuurscolleges van de bedrijfsorganisaties op
filmgebied, de Nederlandse Beroepsvereniging van Filmers
Achter de bestuurstafel v.l.n.r. de heren: J. Nijland Jr., lid van het Hoofdbestuur van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, Dr. J. B.
Knipping, Ft. Tessonneau, Directeur van de LD.H.E.C., Prof. Dr. Ph. J. Idenburg, Voorzitter van de Raad van Beheer van het Film-
f. instituut, D. van Staveren, Vice-Voorzitter, en J. G. J. Bosman, Secretaris-Penningmeester van het Instituut.
en de organisatie van werknemers in het filmproductie-
bedrijf, kortom, allen die uit hoofde van hun beroep of
functie in de filmwereld direct belang hebben bij een
instituut, dat mensen wil opleiden voor een werkkring in
de filmwereld, maar ook de vertegenwoordigers van Over-
heidscolleges. van het onderwijs en de culturele organi
saties op filmgebied. Spreker hoopte, dat de besprekingen
en de gedachtenwdsselingen van deze dag ertoe zouden bij
dragen, dat de ontwikkeling en uitbouw van een Neder
landse Filmacademie weer een stap verder komen en dat
er in ruimere kring begrip en waardering voor dit werk
zal ontstaan.
Als eerste programmapunt van deze dag, na de opening,
hield de Directeur van het Nederlands Filminstituut, Dr.
J. M. L. Peters, een korte inleiding, waarin hij zijn toe
hoorders een beknopte en feitelijke uiteenzetting gaf over
datgene wat er nu eigenlijk op de filmschool van het
Instituut gebeurt en staat te gebeuren.
Na in het kort het karakter van de eerste, in 1958 ge
starte, opleidingscursussen „Filmhandel" en ..Scenario en
draaiboek" te hebben geschetst, beklemtoonde Dr. Peters,
dat de leiding van het Instituut niet voornemens is het bij
deze twee leergangen te laten, maar dat de filmschool,
indien de ontwikkeling gunstig is. op den duur nog drie
andere afdelingen zal omvatten, te weten een leergang
..Camera en montage", een leergang „Productie en regie"
en een leergang ..Laboratorium- en geluidstechniek".
Het is natuurlijk juist, dat pas een langdurige praktijk
ervaring tot werkelijke vakkundigheid leidt. Maar dat
geldt voor nagenoeg alle vormen en takken van onderwijs
en neemt niet weg, dat bepaalde dingen niet door de
praktijkervaring worden geboden, met name een systema
tische inleiding in de grondprincipes van het filmvak (in
alle sectoren) en wat spreker noemde een algemene
vorming op filmgebied. Met dit laatste wordt bedoeld een
vorming, die er op uit is de cursisten te doordringen van
de zaken waarop het in laatste instantie zowel bij het
vervaardigen als het exploiteren van films aankomt. In
de opleidingen, die op de filmproductie gericht zijn, be
tekent dit: het ontwikkelen van een f i 1 m v i s i e, een
besef van de eigen intrinsieke eigenschappen, mogelijk
heden, werkingen, bereikbaarheden van het medium film,
het typisch eigene in de film. De filmische visie op de
werkelijkheid is een andere dan die van de literator,
toneelkunstenaar, musicus of beeldende kunstenaar, on
danks alle verwantschappen van de kunsten onderling. Dat
wil helemaal niet zeggen, dat men het technisch kennen
en kunnen van mindere waarde acht. Maar is het niet op
vallend, dat de critiek op het Nederlandse filmproduct
(van welke kant die ook komt) maar zelden meent te
moeten wijzen op technische tekortkomingen en onvolko
menheden, en daarentegen uitermate vaak een gebrek aan
filmisch inzicht bij de makers moet constateren? In de op
leiding voor de filmhandel komt deze algemene vorming
op filmgebied neer op de ontwikkeling van een instelling,
een mentaliteit en begrip voor de speciale aard van de
film als cultuurgoed (en dan mag men gerust ook het
ontspanning verschaffende product tot de cultuurgoederen
rekenen). Het is nu eenmaal niet hetzelfde of men goede
ren voor de maag of voor de geest verhandelt. Maar deze
De heer R. Tessonneau, Directeur van de 1.D.H.E.C.hield een
belangwekkende voordracht over de filmvakopleiding aan dit in
stituut.
opvatting impliceert ook weer niet, dat men de cursisten
niet vertrouwd zou moeten maken met de technisch-com-
merciële kanten van het filmbedrijf, integendeel; maar
de cursusleiding wil deze kanten juist belichten vanuit
het besef, dat men bij de film te maken heeft met zaken,
die de menselijke geest aangaan.
Dr. Peters illustreerde het voorgaande aan de hand van
een antwoord op de vraag, waarom het Instituut in de
sector van de opleidingen voor de filmproductie begonnen
is met de leergang „Scenario en draaiboek" en bijvoor
beeld niet met die voor cameralieden en regisseurs. Van
zelfsprekend spelen hierbij weer allerlei factoren van
financiële en strikt-zakelijke aard een rol. Maar de cursus
leiding heeft voortdurend uit de kringen van het film
productiebedrij f te horen gekregen, dat Nederland vooral
gebrek heeft aan scenarioschrijvers. Vaak treft men daar
bij ook wel de mening aan, dat het schrijven van film
scenario's iets is wat je nu juist niet kunt leren op een
schooltje, maar niemand twijfelt er meer aan dat het bezit
van een literair of journalistiek talent alleen
niet voldoende is om een goede filmscenarioschrijver te
maken. In wezen is de aanleg voor het filmische iets
anders dan de literaire of journalistieke (opnieuw: on
danks alle verwantschap die er tussen beide soorten van
talenten moge bestaan). Film vergt als het ware een ander
waarnemings- en een ander denkorgaan dan de literatuur.
En dat geldt zeker niet alleen voor de speelfilm of de
vrije documentaire. Spreker was ervan overtuigd, dat ook
het ontwerpen van scenario's voor onderwijsfilms. weten
schappelijke films, bedrijfsfilms en dergelijke een speci
fieke aanleg vergt en een specifieke ontwikkeling van die
20
21