Voordracht van Dr. Peters Stichting „Arnhemse Schoolbioscoop" In een voordracht, welke hij op Zaterdag 20 Juni onder de titel „Paedagogische conseqenties van het visuele tijdperk" voor 250 onderwijzers en leraren van Arnhemse onderwijsinstellingen hield, betoog de Dr. J. M. L. Peters, Directeur van het Nederlands Filminstituut, dat de onderwijs- en opvoedkundigen zich moeten realiseren, dat de beeldcultuur een nieuwe paeda gogische situatie schept. Film en televisie, maar ook de beeldroman en het geïllustreerde tijdschrift, zijn op zich zelf genomen waardevolle communicatiemiddelen. Het be leven van een film of televisie-uitzending is een zeer oorspronkelijke activiteit van onze geest, die ons de reali teit doet ervaren op een manier die overigens alleen maar in de verbeelding mogelijk is. Wij moeten er rekening mee houden dat het doorbrengen van de vrije tijd in die wonderlijke wereld tussen verbeelding en werkelijkheid, die de film is, in de nabije toekomst voor de jeugd en voor de volwassene een vrijwel dagelijkse aangelegenheid wordt. Daaraan valt nog toe te voegen, dat, mede door de groei der visuele communicatietechnieken, het opvoedings milieu, de „omgeving" van het kind, geleidelijk aan is uitgedijd tot de hele wereld. En tenslotte mogen wij niet vergeten, dat de film en de televisie in het leven van de jeugd een plaats innemen en een rol spelen, die ten nauwste samenhangen met de behoeften en noden in de opeenvolgende fases van het ontwikkelings- en geestelijke groeiproces dat de jeugd doormaakt. Hoe groter de plaats wordt die het visuele element in onze cultuur gaat innemen, hoe groter ook de noodzaak wordt om de jeugd met de visuele wereld vertrouwd te maken. Ook al is het „lezende tijdperk" nog niet tot een einde gekomen, film en televisie zullen een groot deel van de taak van het gedrukte woord over gaan nemen. Onderwijs en opvoeding hebben tot taak de jonge mens te leren, hoe hij van de producten der beeldcultuur een vruchtbaar gebruik kan maken. De belangstelling van onderwijsautoriteiten voor de Filmweek en in het bijzonder voor de tijdens deze periode gehouden manifestaties in het kader van onderwijs en opvoeding is groot geweest. Wij noemen: de Wethouder van Onderwijs, de heer J. Bronkhorst, de Inspecteur van het Onderwijs in de Inspectie Arnhem, de heer L. M. Zegers en de Inspecteur van het Gemeentelijk Onderwijs te Arnhem, de heer C. Eegdeman. De jeugd beleeft hetgeen door de film wordt geboden veel intenser dan de volwassenen en het behoeft ons dus niet te verwonderen, dat, wellicht onbewust, het leven van de opgroeiende mens mede wordt gevormd door films, die in de jeugd werden gezien. Hier ligt voor de op voeders en voor allen, die in enig verband midden in het leven van jonge mensen zijn geplaatst een belangrijke taak om leiding te geven. De congressen tijdens de Film week gingen uitvoerig in op het probleem van de film- vorming. In Arnhem wordt het geven van jeugdfilmvoorstellingen verzorgd door de Stichting „Arnhemse Schoolbioscoop", waarvan het Bestuur als volgt is samengesteld: Voorzitter, J. Bronkhorst, Wethouder van Onderwijs; Secretaris, D. A. J. Baars, leerkracht bij het U.L.O. onderwijs; Penning meester Mr. P. J. A. Iordens, oud bankdirecteur; leden: Ds. K. M. R. van der Beek, gereformeerd predikant, T. S. Lodder, vertegenwoordiger van het Prot. Chr. Onderwijs, J. A. Schinkel, Pastoor, vertegenwoordiger van het Katho liek Onderwijs en Ch. van Biene, Directeur van de Astra Film Mij. Alle 108 scholen van Arnhem en een Christelijke school uit Elden zijn bij de Stichting aangesloten. Totaal 17.000 leerlingen bezoeken de voorstellingen. Het zijn leerlingen van de vijfde en zesde klassen van alle lagere scholen, de leerlingen van het Gymnasium, Lycea, Middelbare scholen, Kweekscholen, Kunstacademie, ULO-scholen en Nijver- heidsscholen. Er worden meestal zes films per cursusjaar vertoond. De films worden gekeurd door een commissie van twintig leerkrachten van alle takken van onderwijs. De keuringen worden tevens bijgewoond door leerlingen van de hoogste klassen van Gymnasium, Lycea, Middelbare scholen en Kweekscholen. Er heeft een afzonderlijke bij eenkomst met de leerlingen plaats teneinde hun oordeel te vernemen. Dit college bestaat uit bestuursleden van de diverse schoolverenigingen. Het brengt advies uit over de proefgedraaide film, maar tevens over de ter keuring aan te vragen films. De besprekingen met de jongelui zijn bijzonder interessant en hier blijkt hoe scherp hun oordeel is. Bij toerbeurt maakt een van hen de notulen. Van de aldus ter vertoning goedgekeurde films wordt aan de scholen een uitvoerige beschrijving toegezonden, die als leidraad kan dienen bij een bespreking op school. De voorstellingen vinden plaats in de diverse bioscopen, meestal in de ochtenduren onder schooltijd. Hiervoor is de volledige medewerking van de Inspecteur van het L.O. en van het Gemeentebestuur verkregen, zodat niet telkens afwijking van de rooster behoeft te worden aangevraagd. De voorstellingen voor de leerlingen van Gymnasium, Lycea en Middelbare scholen zijn meestal in de middag uren. Dit alles wordt mogelijk gemaakt door de mede werking van een der Directeuren van de Astra Film Mij., de heer Ch. van Biene, die lid is van het Bestuur van de Arnhemse Schoolbioscoop. De ideële zijde van het werk der Stichting moet ge dragen worden door een stevige financiële basis. Aan het begin van een cursusjaar ontvangen de ouders via de scholen een geïllustreerde prospectus van de programma's van het afgelopen jaar, benevens een intekenformulier om donateur te worden van de Stichting. De contributie be draagt 2,50 per gezin, onafhankelijk van het aantal schoolgaande kinderen. Geen kind wordt uitgezonderd, ook al wordt de contributie niet betaald. De financiële deelname van de ouders is zelfs dermate goed, dat uit een batig saldo aan vele scholen een projectie-apparaat voor het beeldonderwijs met filmstrips kon worden verschaft. Zoals reeds is vermeld zijn alle scholen bij de Stichting aangesloten: Openbare scholen, neutraal bijzondere scho len, katholieke scholen en protestant-christelijke scholen, zowel van het voorbereidend hoger-, het middelbaar-, het nijverheids-, het uitgebreid lager- en lager onderwijs, als mede de verschillende kweekscholen. Dit brengt met zich, dat voor de diverse leeftijdsgroepen en voor leerlingen van verschillende ontwikkeling niet dezelfde films worden vertoond. Om te komen tot een nadere bespreking van de vertoon de films is het gewenst, dat de leerkrachten in de eerste plaats belangstelling hebben voor het medium film. De opleiding van de toekomstige leerkracht dient er rekening mee te houden, dat we leven in een visueel tijdperk, en dat het van groot belang is, de paedagogische consequen ties hiervan niet te onderschatten. Het is noodzakelijk ge selecteerde films voor de jeugd te vertonen, maar tevens te zorgen voor een critisch beleven van het gebodene. 23

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1959 | | pagina 25