Frankrijk
Wijzigingen in de betrekkingen
tussen overheid en filmwezen
Naar een nieuwe vorm van
overheidsadministratie?
Streeft Bonn enerzijds een verlaging van de vermake-
lijkheidsbelasting op filmvoorstellingen na, anderzijds wil
het de concurrentieverhoudingen tussen film en televisie
meer in overeenstemming brengen. De overwegingen gaan
hierbij in de richting van een hernieuwde invoering van
de vermakelijkheidsbelasting op televisie-uitzendingen. Dit
denkbeeld stoot echter niet alleen op de weerstand van de
omroeporganisaties, maar ook' op die van het Bondsministe
rie van Binnenlandse Zaken, dat zich met zijn gehele in
vloed tegen dergelijke voornemens verzet met het oog op de
nieuwste televisieplannen van de Bondsregering voor een
tweede programma. De eerste contacten van de geïnteres
seerde instanties met het Bondsministerie van Posterijen
hebben eveneens een onverwacht scherpe tegenstand van
de behoeders van televisievoorstellingen in het leven ge
roepen.
In de kringen van de Bondskanselarij gaat men echter
verder met dit vraagstuk, waarbij de bemoeiingen zich
niet op de eerste plaats concentreren op het belasten van
de omroepinstanties als een soort van producenten met de
vermakelijkheidsbelastingheffing, maar het belasten van
de televisie-ontvangsttoestellen, die in openbare gelegen
heden geplaatst zijn.
Wat tenslotte ook het resultaat van deze ontwikkeling
moge zijn, het belangrijkste is voor het ogenblik de vast
stelling, dat Bonn erkend heeft, dat er inderdaad een on
gelijke, door de overheid in het leven geroepen, concur
rentie tussen film en televisie bestaat, die men in de Ame
rikaanse Senaat kortweg betiteld heeft als „oneerlijke
concurrentie' 'en die de publieke opinie in het Verenigde
Koninkrijk ziet als „unfair play", zodat zij de Britse Mi
nister van de Schatkist driemaal achtereen tot zeer grote
belastingconcessies ten opzichte van het filmbedrijf ge
dwongen heeft.
Met de verschijning van „Le Journal Official" op 1
Januari 1959 werd als het ware een nieuwe tijd in Frank
rijk ingeluid. Want deze uitgave van de staatscourant
bevatte een hele reeks aankondigingen betreffende maat
regelen, welke vóór alles ten doel zouden hebben de franc
weer gezond te maken. De lange lijst van verhogingen
van de lasten, die de Fransen in de loop van het jaar te
dragen zouden krijgen, en de betrekkelijk korte lijst van
de verlichtingen, bevatte nog geen nadere mededeling om
trent het Franse filmwezen, welks toekomstige organisatie
vorm nog binnenskamers werd besproken.
Tot dan toe had het Franse filmwezen geressorteerd
onder het Ministerie van Handel en Nijverheid, maar ge
ruchten, die in de loop van Februari werden bevestigd, ge
waagden van een op handen zijnde reorganisatie van de
overheidsadministratie van het filmwezen.
Duidelijker begon het beleid van de overheid zich af te
tekenen, toen de benoeming van André Malraux tot Mi
nister voor Culturele Zaken bekend werd gemaakt. Im
mers, al moesten de vele werkterreinen die Malraux in
zijn cultuurministerie zou concentreren en coördineren nog
nader door de Ministerraad worden omschreven en vast
gelegd, men wist reeds terstond te vertellen, dat hiertoe
zouden behorende musea, de schone kunsten, het toneel,
de muziek, de literatuur, de bouwkunde, gedeeltelijk ook
radio en televisie voorzover het althans niet om louter
voorlichting gaat waarschijnlijk ook het Commissariaat
voor Vreemdelingenverkeer, omdat dit samenhangt met de
propaganda in het buitenland, de tot dan toe van het
Ministerie van Buitenlandse Zaken afhankelijke interna
tionale culturele uitwisseling, kortom een werkterrein met
politiek voorname en bijna onbegrensde mogelijkheden.
Een werkelijk revolutionnaire maatregel achtte de Franse
pers het besluit, dat de film in het vervolg niet meer af
hankelijk zou zijn van het Ministerie voor Handel en Nij
verheid, doch van de Minister van Culturele Zaken, André
Malraux.
Stellig heeft Malraux hier bijzondere waarde aan ge
hecht, want een persoonlijkheid als deze minister, die
tijdens de oorlog een leidende politieke en strategische
positie bij het verzet van Generaal de Gaulle bekleedde
en het einde van de oorlog met de strijdende troepen
doorbracht, moet zich bewust zijn geworden in die moei
lijke tijd welke een bijzondere positieve rol de film in het
leven van een land kan spelen. Dat hij de betekenis van
het medium op dit punt nooit heeft onderschat, wordt wel
bewezen door het feit, dat hij tijdens de Spaanse Burger
oorlog hij behoorde toen tot de uiterst linkse politieke
groeperingen zelf een film maakte over de situatie in
Spanje.
Gedurende de oorlog was de Franse filmindustrie naar
het voorbeeld van de Duitse „Filmkammer" onderworpen
aan de dictatuur van een soortgelijke instelling, al lukte
het de Duitsers zeker niet de werkzame en levendige geest
van begaafde auteurs en regisseurs in een ideologisch
dwangbuis op te sluiten.
Toen men na de oorlog nog tal van de door de Duitse
bezetting en de Vichy-regering uitgevaardigde wetten en
besluiten inzake het filmbedrijf liet bestaan, welke ieder
particulier initiatief, vooral van de zijde van de exploi
tanten, onmogelijk maakten, vond men, dat de werking
van deze gecompliceerde en vaak tegenstrijdige staats-
reglementering, welke onder controle stond van de film-
kamer, maar in handen moest blijven van een dergelijk
overheidslichaam, dat als een soort erfenis van de Duit
sers, zij het met naamsverandering, werd gehandhaafd.
Hierdoor ontstond het Centre National de la Cinéma-
tographie, het overkoepelende overheidslichaam van het
Franse filmwezen, dat financieel autonoom en tegelijker
tijd als het ware ministerie en beroepinstantie is. Aan
het Centre werd opgedragen wetsvoorstellen, besluiten en
dergelijke, welke op het filmbedrijf betrekking hebben, te
bestuderen en voor te bereiden en door het uitvaardigen
van beschikkingen een coördinering van het werkprogram
ma der individuele ondernemingen te bewerkstelligen, in
zonderheid met het oog op een rationele inzet van de be
schikbare arbeidskrachten, de modernisering van de be
drijven, de coördinering der onderscheiden bedrijfstakken
en verzorging van de statistieken van het filmbedrijf. Het
kreeg, alsof dit alles nog niet genoeg was, als algemene
taak opgedragen de ontwikkeling van het Franse filmbe
drijf te bevorderen.
Op papier leek dit alles heel mooi, maar in de practijk
is er niet al te veel van terecht gekomen.
De veelvuldige protesten, welke het bedrijf in de loop
der jaren tegen dit autoritaire regime had laten horen,
hadden tot dusverre nog maar weinig succes geoogst, al
schenen de opeenvolgende regeringen langzamerhand wel
begrepen te hebben, dat het Centre, dat in de onzekere
17