Grootte-vergelijking 35 mm materiaal en 70 mm film (ware grootte) Gedurende meer dan 60 jaar heeft het 35 mm brede filmformaat zich als enige kunnen handhaven, hoewel op dit formaat, praktisch sedert de „uitvinding" van de be wegende film in 1895, voortdurend aanvallen zijn onder nomen. Het ziet er evenwel thans naar uit dat de 70 mm brede film bezig is zich een vaste plaats op de filmmarkt te ver overen. Weliswaar zijn er ook reeds films met een breedte van 55 mm in gebruik, doch voor zover ons bekend is zulks met het Cinemascope '55 systeem tot Amerika be perkt gebleven. Daarnaast is er nog het Technirama systeem met horizontaal filmtransport, dat weliswaar zeer brede filmbeelden toepast doch daarbij het 35 mm film materiaal is blijven gebruiken. Het 70 mm materiaal dat voor het eerst reeds in 1897 door Grimoin-Samson werd gelanceerd en in 1900 op de wereldtentoonstelling te Parijs met 75 mm materiaal nog door Lumière werd overtroffen, had toen geen kans van slagen wegens de diverse technische complicaties welke een redelijk gebruik van dit brede materiaal oplevert. Deze moeilijkheden kon men destijds noch mechanisch noch lichttechnisch de baas en pas met behulp van de na-oor- logse snelle technische ontwikkelingen is men erin ge slaagd de aan de breedfilmprojectie (en-opname) verbon den problemen onder de knie te krijgen. Dit wil niet zeg gen dat men daarin ook niet eerder had kunnen slagen, doch bij technische ontwikkelingen als waarvan hier spra ke is, moet er meestal eerst een dringende aanleiding zijn om de commerciële machinerie, die tenslotte ook het tech nische terrein beheerst, in beweging te brengen. Reeds van het begin af was men het er over eens dat met een groter filmbeeld en dus een bredere filmband dan 35 mm natuur lijk betere resultaten verkregen zouden worden, doch daar er geen dringende behoefte bestond aan extra brede ge projecteerde beelden, was de commerciële sector tevreden met de mogelijkheden van de 35 mm film en bleef het bij incidentele her vormingspogingen, die tot na de tweede wereldoorlog zonder uitzon dering schipbreuk leden. Toen zich echter omstreeks 1952 in de Verenigde Staten wel een drin gende noodzaak voordeed om de tanende publieke belangstelling voor de bioscoop te herwinnen door iets „nieuws" te brengen, was de groot- beeldwedloop weldra in volle gang. De talrijke pogingen welke in de kinderjaren, zowel als in de rij pings jaren van de cinematografie waren ondernomen om tot bredere beelden te geraken, werden opnieuw onder de loep genomen en de systemen welke het meest geschikt werden be vonden ging men thans in hoog tem po perfectionneren. Over de verschillende systemen die zijn gelanceerd, over hun onderlinge concurrentie en over hun voor- en nadelen werd in dit orgaan gedurende de afgelopen jaren reeds uitvoerig geschreven, zodat thans kan worden volstaan met de vermelding dat de groot- beeldtechniek in enkele jaren de wereld veroverde. Het cinemascopesysteem werd daarbij het sterkst ge pousseerd en nam dan ook weldra de belangrijkste plaats in. Men moest spoedig erkennen, dat de breedbeeldpro- jectie een sterkere indruk op het publiek maakt, overtui gender en natuurlijker kan werken dan het voordien uni verseel gehanteerde 3 4 beeldformaat. Dit alles natuur lijk vooropgesteld, dat aan de nodige zuiver technische voorwaarden wordt voldaan. Een en ander heeft evenwel weinig of niets met het commerciële succes of het ontbreken daarvan uitstaande. Of men nu te doen heeft met een „brede" of een normale film, met een kleurenfilm of met een zwart-wit film, de kwaliteit van het filmwerk als zodanig bepaalt tenslotte het succes, waarbij men er over kan twisten welke factoren nu eigenlijk dit kwaliteitsbegrip bepalen. Uitsluitend echter gezien vanuit een psychologisch standpunt is er geen twijfel aan, dat de breedbeeldprojec- tie sterker aanspreekt dan het conventionele systeem. Het komt immers, mits op de juiste wijze gepresenteerd, veel meer overeen met het natuurlijke zien. Een filmbeeld maakt des te meer indruk op de kijker naar mate het beeld groter is en de afstand toeschouwer/ projectiescherm kleiner. Ook met 35 mm film kan men zeer brede beelden projecteren, onverschillig volgens welk systeem dit gebeurt, maar men moet er dan steeds voor zorgen, dat de toeschouwer ver genoeg van het scherm ver wijderd blijft, omdat hij anders een korrelig en daardoor voor hem hinderlijk onscherp beeld te zien krijgt. Dit houdt dus tevens in dat men het de beeldvergroting ten opzichte van het stoelenplan aan bepaalde beperkingen is gebonden wil men althans de afstand eerste stoelenrij/pro jectiescherm binnen redelijke grenzen houden. Dit laatste is echter weer in strijd met de stelling dat het brede beeld meer indruk maakt naarmate de kijker zich dichter bij het scherm bevindt en men kan concluderen dat dus bij toe passing van 35 mm materiaal met het oog op de vergro ting steeds een compromis moet worden gezocht, tussen de optimale zichtverhoudingen en de praktische mogelijk heden ter plaatse. Het systeem kan daardoor dikwijls niet goed tot zijn recht komen. Vandaar dat korte tijd na het verschijnen van de cinema scope film ook de 70 mm brede Todd-AO film verscheen, welke diverse gunstige eigenschappen in zich verenigde. Het normale 35 mm filmbeeld heeft een nuttig beeld oppervlak van circa 320 mm2, terwijl het 70 mm mate riaal een nuttig beeldoppervlak heeft van niet minder dan bijna 1100 mm2. Het behoeft geen nadere verklaring dat bij gelijkblij vende beeldkwaliteit een 70 mm film dus zonder bezwaar op een 3 tot 4 maal zo groot projectiescherm vertoond kan worden. Zou men nu het 70 mm beeld bijvoorbeeld tweemaal zo groot gaan projecteren als het normale beeld, dan kan men de toeschouwers dienovereenkomstig dichter bij het projectiescherm laten plaats nemen zonder dat hin der wordt ondervonden van de onaangenaamheden die anders bij dubbele vergroting van het beeld optreden. Men is immers bij de 70 mm film dan nog lang niet aan de maximale vergroting toe. Dit is, afgezien van de zeer fraaie beeldkwaliteit, een van de belangrijkste voordelen van het gebruik van 70 mm filmmateriaal. Een projectie tot stand te brengen die het gezichtsveld van de kijker vanaf praktisch alle beschikbare zitplaatsen vrijwel geheel vult, is echter niet alleen een kwestie van een zo groot mogelijk projectiescherm, maar hierbij gaat het er veeleer om de gemiddelde afstand toe- cchouwer/scherm zo klein mogelijk te houden. De veel gehoorde bewering dat het Todd AO systeem alleen in zeer grote bioscopen tot zijn recht zou kunnen komen, mist dan ook iedere grond; wij zouden haast zeg gen: integendeel. 70 mm projectie kan met succes toege past worden in zalen waar de mogelijkheid bestaat een projectiescherm te plaatsen waarvan de breedte tenminste de helft van de zaallengte bedraagt of liever zelfs nog meer, tot ongeveer 3/5 van de zaallengte. Onder zaallengte moet dan worden verstaan de afstand van scherm tot de laatste zitplaatsenrij. Een belangrijk punt is voorts de beschikbare hoogte. Het heeft natuurlijk weinig zin om 70 mm film met zijn beeldverhouding van 1 2,2 op de zelfde hoogte te projecteren als bijvoorbeeld cinemascope- film met een verhouding van 1 2,35. Het cinemascope- beeld zou dan zelfs nog breder worden. Er is dus gezien de hoogte van het filmbeeld (5 perforatiegaatjes) een gro- Aan de hier afgebeelde uitwisselbare onderdelen van het film- vensterhuis (Baiier) kan men duidelijk zien op welke wijze 35 mm projectie plaats vindt. Voorts valt het verschil in beschikbare beeldruimte sterk op. tere projectiehoogte nodig dan voor de overige reeds in geburgerde systemen, om ten volle van het veel groter filmbeeldoppervlak te kunnen profiteren. De Philips Todd AO projector voor 70 en 35 mm film 20 21 De 70 mm film in mars

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1959 | | pagina 21