Belangrijkste punten strijd zouden zijn met de verplichtingen, welke Frankrijk bij genoemd verdrag op zich heeft genomen. Nu is het inderdaad juist, dat de lid-staten van de E.E.G. ten aan zien van de verschillende categorieën steunmaatregelen, vooral ten aanzien van de subsidies, weliswaar een pro cedure hebben aanvaard welke hun nationale autonomie op dit punt niet onaanzienlijk beperkt, maar toch geen absoluut verbod hebben gesteld. Integendeel, sommige vormen van overheidssteun zijn zonder meer toegelaten, andere zijn met zoveel woorden als aanvaardbaar onder bepaalde omstandigheden gekwalificeerd. Men wil na drukkelijk de mogelijkheid openlaten om door toepassing van de bepalingen van het Euromarktverdrag tot een zeker gemeenschappelijk subsidiebe leid te komen. Daarom heeft bijvoorbeeld Italië de einde 1959 geëxpireerde steunmaatregelen voor het film bedrijf voorlopig maar voor één jaar verlengd. Een dergelijke „voorlopige'' verlenging heeft evenwel, zoals de ervaring heeft geleerd, zelden een gunstige uit werking. Indien namelijk over een eventuele verdere ver lenging niet op een redelijk lange termijn vooraf wordt be slist, ontstaat er al spoedig onzekerheid over de toekomst, wat bij een met zulke onberekenbare risico's en buiten verhouding zware lasten werkend bedrijf als de filmpro ductie in de regel tot een onmiddellijke terugloop in de initiatieven tot filmvervaardiging leidt, zodat in dat ge val de geplande steunmaatregelen niet het rendement op leveren, dat men had mogen verwachten. Voor de Franse regering is dit ongetwijfeld mede een overweging geweest om een nieuwe steunregeling, welke tevens als een overgangsregeling is bedoeld naar een nor maal vrij bedrijf, op een termijn van acht jaar te stellen. Dit heeft echter het probleem op internationaal niveau niet eenvoudiger gemaakt, omdat de andere landen daar mede min of meer voor een fait accompli worden ge steld. Volgens sommige berichten zou Frankrijk het in het kader van de onderhandelingen inzake de Europese inte gratie gewenst achten, dat deze regeling voorlopig, dat wil zeggen de eerste jaren, niet wordt gewijzigd, omdat an ders de producenten niet zouden weten waar ze aan toe zijn. Het spreekt wel vanzelf, dat de Franse opvattingen over dit probleem en ook over verschillende verdere in het be doelde memorandum aangestipte vraagstukken, niet zon der meer door die van de filmbedrijven der andere Euro- marktlanden worden gedeeld. In het kort samengevat worden in deze Franse nota aan de Europese Parlementaire Groep voor de Film de vol gende punten naar voren gebracht: Belastingen: Voorstel aan de bevoegde autoritei ten tot opheffing van de fiscale uitzonderingspositie van de film, aangezien er geen monopolie bestaat voor popu laire visuele ontspanning (televisie) Financiering filmproductie: Onderzoek van de mogelijkheden tot het instellen van een internatio nale bankpool ter coördinering van de credieten, welke door onderscheiden regeringen worden verleend. Openbaar register: Noodzaak om in ieder land een openbaar filmregister in te stellen, analoog aan het in Frankrijk functionnerende (met verbetering van enkele bijzonderheden) Auteursrechten: Noodzaak tot het brengen van eenheid in de uiteenlopende landelijke wetgevingen. Co-producties: Harmonisering van de van kracht zijnde bilaterale overeenkomsten, teneinde de productie van films tussen een zo groot mogelijk aantal landen te bevorderen. Televisie: Definiëring van de voorwaarden van een co-existentie en, als een latere stap, samenwerking (belastingen, prioriteitsrechten voor filmers en gebruik van filmstudio's enz.). Sociale vraagstukken: Inventarisatie van de beroepen in het filmbedrijf; harmonisering van sociale lasten en inkomstenbelastingen; onderzoek naar de moge lijkheid tot het instellen van een Europees arbeidsbureau voor film- en televisiewerkers en van een speciaal Europees Fonds, dat tot taak zou hebben de tewerkstelling binnen de Euromarkt te vergemakkelijken en de geografische en de beroepsmobiliteit van de werknemers te bevorderen; verder alle vraagstukken welke samenhangen met de bin nen een bepaalde termijn te realiseren vrije migratie, zo als bijvoorbeeld geleidelijke afschaffing van de beperken de bepalingen, welke in de verschillende landen bestaan ten aanzien van de tewerkstelling van werknemers, die onderdaan zijn van andere Euromarktlanden. Censuur: Een vergelijkende studie van normen en methoden; wettelijke en andere censuur; mogelijke be lastingverlichtingen ten gunste van bepaalde films. Contingentering: Onderzoek naar de eventuele gevolgen van een verhoging en van een „globalisering" van de invoercontingenten. Invoerrechten: Nomenclatuur en buitentarieven repercussies van de etappengewijze verhoging die door de Franse regering terzake is voorgesteld. Vrijheid van vestiging: Vraagstuk ter bestu dering door interprofessionele commissies van de onder scheiden bedrijfstakken. Vrije circulatie: Heronderzoek van de van kracht zijnde collectieve overeenkomsten met betrekking tot de onverenigbaarheid van zekere bepalingen (bijvoor beeld: dubbele crews als men aan de andere zijde van de nationale grens opneemt). Vrije onderlinge dienstverlening: Zich terzake van de vrijmaking van de bestaande belemmeringen in verbinding stellen met de Europese Commissie (Direc toraat-Generaal voor de Binnenlandse Markt: Werkgroep Vestigingsrecht en dienstenverkeer) Concurrentieverhoudingen: Evenwicht tussen de noodzaak van een zekere rationalisatie van de grondslagen en de gemeenschappelijke regels van het Euromarktverdrag met betrekking tot het uit de weg rui men van maatregelen, voorschriften of factoren, welke een gezonde concurrentie zouden kunnen verhinderen of schaden (overeenkomsten, monopolies enz.) repercussies van de eventuele opheffing van zekere beperkende bepa lingen (quota, vertraging van uitvoer enz.). Staatshulp: Standpunt, door de Fransen ingeno men, ten aanzien van de verenigbaarheid van het Hulp fonds (voor het filmbedrijf) met het Verdrag tot oprich ting van de E.E.G. Belastingwetgeving: Voordelen voortvloeien de uit het opheffen van dubbele belastingen. Coördinatie van het economische be leid: Het scheppen van voorwaarden om te geraken tot een uitwisselingspolitiek met derde landen. 8

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1960 | | pagina 9