De boom is een sym
bool van het leven
in Max de Haas' ex
perimentele film
„DAGEN MIJNER
JAREN".
die door de Raad van Beheer van de F.I.A.P.F. was uit
genodigd op grond van zijn bijzondere kennis betreffende
de juridische problemen van de film. In totaal waren ter
zitting aanwezig: drie hoogleraren van juridische facul
teiten, vier advocaten, drie juristen en andere specialisten
op het gebied van het auteursrecht.
Zoals bekend streeft het filmbedrijf naar een eigen juri
disch statuut van de film. Van 19 tot 26 October 1959
hebben de Permanente Commissie van de Berner Con
ventie en de Intergouvernementele Auteursreehtcommissie
te München vergaderd ter voorbereiding van de rapporten
met betrekking tot de herziening van de Berner Conventie,
waartoe de gedelegeerden van de Unie-landen in de loop
van 1965 te Stockholm bijeen zullen komen. De F.I.A.P.F.
heeft genoemde Commissie verzocht aan deze werkzaam
heden deel te mogen nemen, welk verzoek is ingewilligd.
Het Bureau van de Berner Conventie heeft in verband
hiermede aan onderscheiden nationale organisaties ge
vraagd haar opvattingen terzake naar voren te brengen
en de Juridische Commissie van de F.I.A.P.F. bereidt
daarom een voorlopig rapport voor over de vraagstuk
ken, welke aan het ontwerpen van een juridisch statuut
van de film verbonden zijn.
Te Zürich werden onder meer aan de orde gesteld de
definitie van het begrip: „filmwerk", de afbakening van
het auteursrechtgebied van de filmmakers, van de compo
nisten, draaiboekschrijvers, dialoogschrijvers, regisseurs
enz., alsmede de bepaling van de positie van de producent
inzonderheid met betrekking tot het verwerven van de
auteursrechten en dergelijke. 'Een bijzondere moeilijkheid
vormt de oplossing van het vraagstuk van het „droit mo-
ral" (het „vaderschapsrecht") van de gezamenlijke filmers
gedurende en na de vervaardiging van de film, alsook de
aanspraken van de literaire filmauteurs op een soortgelijk
aandeel in recettes als bij de componisten het geval is.
Uit de beraadslagingen kristalliseerden zich vijf onder
scheiden probleemvelden, te weten:
1. Wat is een filmwerk?
2. Wie is de „maker" van de film en hoe is zijn ver
houding tot de producent, respectievelijk de productie
leider en de productiefirma?
3. Aan wie komt een „droit moral" op de film toe en
welke begrenzingen heeft dit?
4. In welke verhouding staat de vertolkende kunstenaar
tot de maker?
5. Welke weg is de beste om tot de op internationaal
niveau gunstigste oplossing te geraken? (Berner Conven
tie, een afzonderlijke internationale filmconventie of een
regeling in het kader van een eventuele internationale con
ventie inzake zogenaamde „droits voisins
Hoewel over de resultaten van deze beraadslagingen
nog geen officieel verslag is verschenen, schijnt men toch
tot de volgende voorlopige conclusies gekomen te zijn:
Men zou in de Berner Conventie een definitie op kun
nen nemen, welke vaststelt, dat als „filmwerk" slechts
geestelijke scheppingen kunnen worden beschouwd, zon
der rekening te houden met het karakter van de inhoud of
met het doel van de film. Als filmisch voortbrengsel zou
men ieder product kunnen beschouwen, dat vertoond of
geteleviseerd kan worden. Op deze wijze zouden onder dit
begrip ook culturele-, reclame-, onderwijs- en documen
taire films vallen, voorzover zij een individueel karakter
vertonen, maar evenzo alle slechts voor de televisie be
stemde films.
Zou men door grondige studie tot de conclusie komen,
dat bepaalde problemen van het filmrecht alleen langs de
weg van een bescherming van een „droit voisin" van de
producent tot een voor deze bevredigende oplossing zou
den kunnen worden gebracht, dan zou men naar het in
stellen van een dergelijk „droit voisin" moeten streven.
13