Ter gelegenheid van het vijfentwintigjarig ambtsjubi leum van de Bondsdirecteur, de heer J. G. J. Bosman, heeft het Hoofdbestuur van de Nederlandsche Bioscoop- Bond op Maandag 2 Mei een buitengewone vergadering gehouden, waarin de heer Bosman in de kring van het Hoofdbestuur werd gehuldigd. Deze vergadering, die ook door mevrouw Bosman, enkele oud-leden van het Hoofd bestuur, de heer H. W. Hagenberg, adjunct-directeur, en enige andere functionarissen van het Bondsbureau werd bijgewoond, werd geopend door de Bondsvoorzitter, de heer Joh. Miedema, die tot uiting bracht, dat het Hoofd bestuur het niet alleen op prijs had gesteld om aan deze bijzondere gebeurtenis een speciaal accent te geven, maar dat ook als zijn plicht had gevoeld, zelfs al moest men daarbij tegen het afwijzend advies van de Bondsdirecteur ingaan. De Bondsvoorzitter zag ervan af, een overzicht te geven van het werk, dat de heer Bosman gedurende de afge lopen 25 jaar heeft verricht. Dat zou een uiteenzetting worden van een dusdanige duur, dat het ongetwijfeld moeilijk zou zijn om het allemaal te verteren. Niettemin wilden de Hoofdbestuurders op deze dag gaarne uiting geven aan hun erkentelijkheid voor de bijzondere presta ties van de heer Bosman. Want men kan zich de Neder landsche Bioscoop-Bond nauwelijks nog zonder zijn Bonds directeur voorstellen. Evenwel wenste de heer Miedema op een van de be langrijkste punten toch wel een uitzondering te maken, namelijk de wijze, waarop de Bondsdirecteur de Bond altijd naar buiten heeft vertegenwoordigd. „Uw optreden", aldus de heer Miedema, „heeft voor een belangrijk deel de standing van de Nederlandsche Bioscoop-Bond be paald. Uw stijl heeft de Bond ongetwijfeld een belang rijke stimulans gegeven om te komen op de plaats, waar hij nu in 1960 staat". Prijzend liet de Bondsvoorzitter zich in het bijzonder uit over hetgeen door de heer Bos man in de moeilijke oorlogsjaren werd verricht, toen hij kans heeft gezien door intensieve studie een plan te ontwikkelen voor de toekomstige organisatie van het Bondswerk, en over de zeer grote activiteit, welke hij direct na de Bevrijding bij zijn benoeming tot Directeur van de Bond ontplooide. Spreker verklaarde, dat het Hoofdbestuur de heer Bosman bijzonder erkentelijk is voor de voorbeeldige wijze waarop deze zijn Directeur schap vervult en betrok ook mevrouw Bosman in de hulde welke het College haar echtgenoot betuigde. „Er zijn in de Bond wel eens controversen", zo besloot de heer Miedema zijn toespraak, „er zijn verschillen van opvatting, maar de Bondsdirecteur heeft altijd kans ge zien om waar deze verschillen optreden door zijn grote takt te zorgen, dat die nooit uitdijden tot moeilijkheden van ernstige aard." Namens het Hoofdbestuur overhan digde de heer Miedema de Bondsdirecteur daarop een prachtige Franse uitgave in drie delen over het leven en het complete oeuvre van Leonardo da Vinci. Ook de heren L. Groen en H. S. Boekman richtten zich vervolgens in waarderende woorden tot de heer Bosman. In zijn uitvoerige dankwoord aan het Hoofdbestuur onderwierp de heer Bosman onder meer de ontwikkeling van het Bondswerk in de afgelopen jaren aan een be schouwing. Hij herinnerde eraan, dat hij in 1935 werd aangetrokken om de publiciteit rond de Lumière-herden- king te verzorgen. De heer Bosman kwam toen uit de journalistiek en het was in het geheel niet zijn bedoeling om dit beroep vaarwel te zeggen. De heer Bosman kreeg niet alleen het werk van de Lumière-herdenking, maar werd geleidelijk ook inge schakeld in de commissies, in de eerste Prijzencommissie en in de eerste Vestigingscommissie en kreeg toen de gelegenheid om aan reglementaire arbeid deel ie nemen. Ook werd hem op een gegeven ogenblik opgedragen om een vergadering van de Raad van Beroep te gaan notu leren, een college, waarvan hij nog nooit had gehoord. De stukken werden de heer Bosman pas op het laatste ogenblik overhandigd, zodat er van enige voorbereiding geen sprake was „In de Raad van Beroep", aldus de heer Bosman, „heb ik het bedrijf werkelijk geleerd, zij het dan, dat ik de hogeschool heb moeten belopen zonder middelbaar onderwijs, namelijk de Commissie van Ge schillen, te hebben gevolgd. Ik herinner me in dit verband een aantal figuren, waarvoor ik veel respect heb, leden van de Raad van Beroep, zoals de heer M. P. M. Vermin en anderen. Langzamerhand ben ik van het bedrijf gaan houden en groeide bij mij het besluit om hier niet meer weg te gaan". Toen kwamen de oorlogsjaren. Dat waren ook voor het Bureau en voor de organisatie moeilijke tijden. Het zijn toen vooral de heren C. S. Roem en Joh. Miedema geweest, die het moeilijke werk hebben verricht. Aanvanke lijk volgde de heer Bosman dit vanuit het tweede plan, maar tegen het einde van de zomer werd hij door de heer Roem benaderd met de vraag, of hij de zaken gaande zou willen houden. Daarvoor moest grote aarzeling worden overwonnen maar tenslotte heeft de heer Bosman deze ver antwoordelijkheid toch aanvaard. Daarbij heeft hij ge tracht zich te houden aan één grote oude wijsheid: Age quod agis doe wat je moet doen. De heer Bosman memoreerde, hoe hij op een gegeven ogenblik genoodzaakt was „neen" te zeggen. Dat betrof het weigeren van het tekenen van de Ariërverklaring en van de loyaliteitsverklaring. Ook de Raad van Beroep heeft toen neen gezegd. Met waardering getuigde de heer Bosman van de houding van de heren Miedema en Roem, die zich toen achter hem hebben gesteld en hem een Buitengewone Hoofdbestuursvergadering

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1960 | | pagina 18