Steeds sterker drang naar filmliberalisering andere overheidsprivileges, heeft een verlaging van het aantal bioscoopbezoekers tot gevolg gehad in de landen, waar deze concurrentie het sterkst ontwikkeld is. Anderzijds geeft de voortdurende verbetering van haar technische en kunstzinnige mogelijkheden aan de film een steeds grotere betekenis. Zij blijft onder meer bijna overal het enige onafhankelijke audiovisuele middel, dat de grootste mate van vrijheid van meningsuiting waar borgt. De noodzakelijkheid om de productiemiddelen te ver groten maakt eenheid van handelen tussen de onder scheiden bedrijfstakken van het filmbedrijf in alle lan den onontbeerlijk met het oog op het vinden van een op lossing voor de volgende vraagstukken: het streven door middel van het gemeenschappelijk ter beschikking stellen van de financiële en technische middelen van verschillende landen naar een voortdurende verbetering van de technische, kunstzinnige en morele kwaliteiten van de film met inachtneming van haar natio naal karakter; het in dit kader bevorderen van de productie van films van internationaal belang in voldoende hoeveelheid om aan de behoeften van de verschillende groepen van bioscoopbezoekers tegemoet te komen; het bevorderen van de vrije circulatie van films op internationaal niveau; het ontwikkelen en coördineren van alle werkzaamheid gericht op het vergroten van het prestige van de film bij een steeds talrijker publiek; het streven naar het opheffen van alle maatregelen, welke de economische vrijheid van het filmbedrijf be lemmeren. Het B.I.C., zich bewust van zijn verantwoordelijkheid, bevestigt opnieuw, dat de hier aangestipte vraagstukken evenwel hun oplossing slechts zullen vinden, indien de voorwaarde wordt vervuld, dat de film tenslotte geheel bevrijd wordt van de uitzonderlijke fiscale heffingen, die haar belasten en gebracht zal worden onder eenzelfde fiscale regime als alle overige vormen van activiteit." Vaststelling van een werk program De in het B.I.C. vertegenwoordigde internationale be drijfsorganisaties hebben het echter niet bij deze motie gelaten. Zij hebben in gemeenschappelijk overleg een werk - program opgesteld met welks uitvoering de eerste stappen zullen worden gezet naar een oplossing van de reeds ge memoreerde problemen. Zo zal het Bureau op de eerste plaats alle statistische gegevens verzamelen en coördineren, welke een inzicht kunnen geven in de conjunctuur van het internationale filmbedrijf, onder meer: bioscoopbezoek, recettes, samenstelling van het bioscooppark, aantallen en karakter van de geproduceerde films, belastingtarieven, aantal televisietoestellen enz. Deze gegevens zullen regel matig ter beschikking moeten worden gesteld van het Bureau, opdat voor het eerst een systematische bestudering plaats zal kunnen vinden van de zich in het filmwezen manifesterende conjunctuurgolven. Voorts is het van be lang, dat onder zusterorganisaties in andere landen alle gegevens worden verspreid inzake door bepaalde bedrijfs organisaties genomen initiatieven voorzover deze de film- ontwikkeling bevorderen. Bijzondere aandacht zal worden geschonken aan de fiscale situatie. Het Bureau zal met de daartoe het meest geëigende middelen zijn wensen inzake de belastingvermin dering kenbaar maken aan de bevoegde internationale lichamen en zal de aangesloten organisaties van de te nemen stappen op de hoogte houden, teneinde deze in de gelegenheid te stellen deze pogingen te ondersteunen. Het is verder gewenst de activiteiten van de vertegenwoor digingen van de onderscheiden filmbedrijfsorganisaties bij de Internationale Raad voor Film en Televisie (Con- seil International du Cinéma et de la Télévision) te co- ordineren, hetzij om de medewerking van de Unesco bij de onderscheiden regeringen inzake belastingverminderingen te verkrijgen, hetzij ter afbakening van de respectieve be voegdheden van de Unesco en van het B.I.C. inzake film- aangelegenheden. Ook zal het nodig zijn alle gegevens te verzamelen en aan de aangesloten bedrijfsorganisaties door te geven betreffende de in verschillende landen ondernomen acties tot algehele opheffing van de op het filmwezen drukkende bijzondere fiscale lasten, zoals bij voorbeeld in Engeland is geschied. Een van de belangrijkste punten van het werkprogram betreft de ontwikkeling van het auteursrecht en van de zogenaamde „droits voisins" (nabuurrechten)Het B.I.C. zal een juridische commissie in het leven roepen, samen te stellen uit door elk der aangesloten internationale be drijfsorganisaties aan te wijzen deskundigen, welke com missie tot taak zal hebben om in het gemeenschappelijk belang de werkzaamheid van de leden-organisaties op het gebied van het auteursrecht en het nabuurrecht te coördi- Het is bekend, dat de Organisatie voor de Europese Economische Samenwerking (O.E.E.S.) sedert jaren aandringt op een volledige libera lisering van de filminvoer en dat, ten gevolge van de aaneensluiting van zes van de in deze organisatie samen werkende landen tot de Europese Economische Gemeen schap (EJE.G.) en van zeven andere landen tot de zo genaamde Kleine Vrijhandelszone (E.F.T.A.), de discus sies over dit probleemveld zich ook tot de commissies van laatstbedoelde organisaties uitstrekken. Nog in de vorige aflevering van dit blad hebben wij er op gewezen, dat de toenemende neiging welke de Verenigde Staten van Amerika vertonen tot een meer actieve medewerking aan Europese economische aangelegenheden de positie van de voorstanders van een volledige vrije filmuitwisseling tus sen de landen onderling heeft versterkt. Dat .dit evenwel niet zeggen wil, dat zij nu ook de wind in het zeil hebben, bewijst de uitslag van de onderhande lingen, welke van 23 tot 25 Maart j.1. te Parijs in het kader van de O.E.E.S. werden gevoerd en die, voorzover het een eventuele opheffing van de in sommige Europese landen bestaande kwantitatieve filminvoerbeperkingen be treft, opnieuw op een mislukking zijn uitgelopen. Duits land, dat, evenals de Verenigde Staten, een actief voor stander is van de filmliberalisering, is er niet in ge slaagd zijn beide belangrijkste partners in de Europese Economische Gemeenschap, namelijk Frankrijk en Italië, voor dit standpunt te winnen. Het enige dat men te Parijs bereikt heeft is de afspraak, dat men vóór 1 Januari 1962 nieuwe voorstellen zal voorleggen inzake de vrijmaking van het internationale filmverkeer met inbegrip van de opheffing van subsidiëring en screenquotering. Dit betekent intussen niet, dat de Amerikaanse diplo matieke activiteit op dit punt is verminderd. Integendeel, 28

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1960 | | pagina 28