Een langdurige strijd
gekeerd Red.). Intussen zal de verplichting van de
exploitanten tot het heffen van deze toeslag niet worden
verhoogd ten gevolge van het afschaffen van de belas
ting.
Deze mededeling van de Minister van Financiën is door
het Britse Filmbedrijf met vreugde ontvangen. Zij be
tekende immers het einde van een fiscale discriminatie,
die als een oud zeer werd gevoeld. Het betekende voor de
bedrijfsleden het gelukkige einde van een jarenlange strijd,
welke de laatste jaren door de onderscheiden bedrijfs
organisaties gezamenlijk werd gevoerd. Deze hadden zich
daartoe verenigd in de All Industry Tax Committee
(AITC), welke prachtig werk heeft verricht. Het is zeker
mede te danken aan het werk van deze commissie, dat de
Britse pers zowel als de volksvertegenwoordiging zich
het lot van het filmbedrijf hebben aangetrokken.
Zo heeft de Britse pers. onverschillig welke politieke
richting zij vertegenwoordigde, niet opgehouden er de
Overheid op te wijzen, dat een voortzetting van een dis
criminerende fiscale uitzonderingspositie van het film
wezen op morele noch economische gronden verantwoord
is. Zij heeft de regering in soms wel zeer krasse bewoor
dingen duidelijk gemaakt, dat het in strijd was met het
Britse gevoel voor „fair play". dat enerzijds de televisie
in een bevoorrechte positie verkeert, terwijl anderzijds
het door haar zo zwaar beconcurreerde filmbedrijf aan
een discriminerende belastingheffing onderworpen bleef.
Eenzelfde eensgezindheid toonden de leden zowel van
het Lagerhuis als van het Hogerhuis. Men wilde uit deze
kwestie geen partijpolitieke munt slaan. Integendeel, er
werd soms tijdens de onderscheiden debatten, welke de
laatste jaren over deze aangelegenheid in beide huizen
gehouden werden, onomwonden op gewezen, dat er uit een
eventuele afschaffing geen politieke winst te behalen viel.
zoals bijvoorbeeld bij de verlaging van de bieraccijns.
Immers het filmbedrijf had het nooit onder stoelen of
banken gestoken, dat het een dergelijke fiscale verlichting
onder de huidige omstandigheden niet aan het publiek
zou doorberekenen. Dit fiscale voordeel heeft het bedrijf
hard nodig om zijn bioscopen op peil te brengen en
schept vooral voor de Britse filmproductie steeds een
bijzondere zorg voor de Overheid betere kansen op
een amortisatie op de eigen markt, een basis, welke geen
enkele nationale film kan ontberen.
Het is voor vele bedrijfsleden moeilijk zich te realiseren,
dat de vermakelijkheidsbelasting nu verdwenen is; zij zijn
er als het ware mee opgegroeid. In een zeker opzicht
is het Britse filmbedrijf nog fortuinlijk geweest, want de
vermakelijkheidsbelasting werd in Engeland aan het begm
van het tweede decennium van deze eeuw nog niet, zoals
in vele landen van het Europese continent het geval was.
gehanteerd als een rem voor „het bioscoopkwaad". Zij
werd pas tijdens de eerste wereldoorlog, namelijk in 1916,
ingesteld als een fiscale „tijdelijke oorlogsmaatregel" met
de uitdrukkelijke belofte van de regering, dat deze be
lasting na het beëindigen van de oorlog weer zou worden
opgeheven. Dit gebeurde ook in de Verenigde Staten van
Amerika tijdens de tweede wereldoorlog. In Amerika
werd evenwel de vermakelijkheidsbelasting later inder
daad opgeheven, maar de opeenvolgende Britse regeringen
kwamen de eens zo vlot gegeven belofte niet na, zodat het
bedrijf niets anders overbleef dan de strijd tegen deze
heffing aan te binden.
Deze strijd kon pas effectief worden gevoerd, toen de
vijf Britse bedrijfsorganisaties gezamenlijk de voren
genoemde commissie instelden. In April 1957 werd, na
enige geringe verlagingen in de voorafgaande jaren, het
eerste grote succes geboekt, dat het bedrijf een jaarlijks
fiscaal voordeel van ongeveer 69.000.000.opleverde.
Budget Day 1958 bracht een nog grotere verlaging, welke
de schatkist dat jaar rond 137.000.000,kostte en in
1959 naar schatting 153.000.000,Men verwachtte nu
een verdere aanzienlijke verlaging, maar op Budget Day
1959 bleek de Minister van Financiën, de heer Heathcoat
Amory, het filmbedrijf geheel te hebben vergeten en van
geen verdere verlichting te willen weten.
Daarop begon de actie voor verlaging respectievelijk
afschaffing van de vermakelijkheidsbelasting pas goed.
De beslissing van de regering om het filmbedrijf geen
verdere verlichting te willen toestaan onder het motief
„dat een belastingverlaging of zelfs opheffing daarvan
de bezoekers niet naar de bioscoop terug zou brengen"
zoals een woordvoerder in het Hogerhuis namens de
Minister van Financiën letterlijk verklaarde verwekte
algemene wrevel. De A.I.T.C. kreeg het oor van de per?
en van vele volksvertegenwoordigers, zodat de Labeur
Party nog dezelfde zomer een voorstel indiende tot alge
hele opheffing van de vermakelijkheidsbelasting. Dit
voorstel kwam niet in stemming, omdat de Minister on
middellijk een tegenvoorstel indiende, waarbij, zoals reeds
vermeld, de bioscopen een wekelijkse verlichting van de
eerste 20.-.- belastinggeld kregen, een voorstel dat er
vooral op gericht was de middelgrote en kleine bioscoop
in de provincie tegemoet te komen. In totaal betekende
deze derde verlaging voor het filmbedrijf een verlichting
van ongeveer een kwart van de gehele belasting en zij
kostte de Staat bijna 30.000.000,—.
Hoewel het bedrijf deze verlaging accepteerde, bleef
het streven naar algehele opheffing en het vond daarbij in
toenemende mate zowel steun bij de regerings- als bij de
oppositiepartijen. Bij het laatste verlagingsvoorstel had
de regering naar voren gebracht, dat er feitelijk alleen
maar sprake was van een „bioscoopcrisis" en niet van
een crisis in de filmproductie, welke, naar zij meende, nog
gezond was. Maar zowel de volksvertegenwoordiging als
de pers haastten zich de regering haar gebrek aan logica
onder het oog te brengen. „Zelfs de beste nationale film
productie", zo betoogden zij, „is ten ondergang gedoemd
als haar afnemers, de bioscoop-exploitanten, hun theaters
moeten sluiten".
Tenslotte heeft de Britse regering het onvermijdelijke
aanvaard. Zij was wijs in haar beslissing deze heffing op
de filmvoorstellingen af te schaffen, omdat de film èn
het instituut waarin deze zich in het maatschappelijke leven
manifesteert, de bioscoop, ondanks teruglopende belang
stelling een essentieel bestanddeel van het gemeenschaps
leven blijft en een der belangrijkste, zo niet het voor
naamste middel is, tot het versterken van het nationale
prestige buiten de eigen grenzen.
Voor het Britse filmbedrijf betekent dit regerings-
besluit de redding van wellicht honderden bioscopen,
welke mogelijk nu in staat zullen worden gesteld hun in
richting en technische outillage aan te passen aan de
nieuwe eisen, welke de voortschrijdende technische ont
wikkeling stelt.
34