Overleg met de televisie-autoriteiten Commerciële Televisie deel wordt bekostigd uit de eigen middelen der gemeenten. Een frappante vergelijking kan ik u geven aan de hand van de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek over 1957. De opbrengst van de gemeentelijke belastingen in het gehele land bedroeg in totaal tachtig millioen gulden, waartegenover aan uitkeringen uit het gemeente fonds een som stond van schrikt u niet11/4 miljard gulden. Als ik u nu nog zeg, dat de gemeenten in dat jaar in totaal slechts zestien millioen gulden in 1959 was dat dertien millioen ontvingen aan vermakelijkheids- belasting op bioscoopvoorstellingen, dan zal het een ieder toch wel duidelijk zijn, dat deze belasting zo langzamer hand iedere wezenlijke betekenis mist in de financiële verhouding van Rijk en gemeente. Voor ons echter is de vermakelijkheidsbelasting, die dooreengenomen 221/> pro cent van de netto-recettes uitmaakt, een last, die naar ge lang de economische mogelijkheden minder worden, des te zwaarder op onze zaken drukt. Wanneer men ons wer kelijk tegemoet wil komen, dan zal het voor het Rijk toch niet zo moeilijk zijn om, gezien de enorme inkomsten, die het uit het moderne vermaak langs andere weg verkrijgt, de gemeenten een kleine compensatie te geven, teneinde het daarmede mogelijk te maken, dat de gemeentelijke heffingen aan vermakelijkheidsbelasting tot redelijke pro porties worden teruggebracht. Als men het vraagstuk evenwel dieper bestudeert, is slechts één conclusie mogelijk, namelijk dat de vermake lijkheidsbelasting niet meer in het huidige kader past. Evenzeer als de algehele ontwikkeling van het vermaak buiten de gemeentelijke belangensfeer om geschiedt, zo is het eigenlijk ook met film en bioscoop. De enige in teresse, die de gemeente heeft, is dat er goede bioscopen zijn met actieve ondernemers, die een goede programme ring verzorgen. Daarmede is de gemeente gediend. Het feit, dat de gemeente een goed marcherend bioscoopbedrijf heeft, is niet haar verdienste en onttrekt zich geheel aan haar invloed. Wij zijn het in tegendeel, die de gemeente dank zij onze ondernemingslust diensten bewijzen en in een belangrijke behoefte van de bevolking aan ontspanning voorzien. Dat is heel wat anders dan honderd jaar ge leden, toen men het uitgaan als een luxe beschouwde voor een kleine elite, terwijl men het nu ziet als een relax na ingespannen werk, als een noodzakelijk complement op de arbeid. In dit licht gezien kan men de belasting in deze vorm niet handhaven. Let wel, dames en heren, het Hoofdbestuur maakt zich geen illusies. Er zijn teveel instanties met het vraagstuk gemoeid, dat een oplossing, gesteld, dat men haar wil be vorderen, op korte termijn is te verkrijgen. Men kan echter het een doen en het ander niet nalaten. Wij zullen voort durend bij de gemeenten blijven aandringen op herziening. Wij zullen onze opvattingen bekend maken bij de inter nationale organen, waar het probleem van de vermake lijkheidsbelasting eveneens aan de orde is gesteld. Ook zou ik nogmaals met klem willen zeggen, dat de leden zelf in de eerste plaats waakzaam moeten zijn en voortdurend activiteiten moeten ontplooien. Men kan niet alleen met het machtswoord van de organisatie volstaan, zoals som mige leden wel eens menen. Ook individueel moet men werkzaam zijn door zich plaatselijk goed te oriënteren, door goede contacten te leggen met de raad. In het alge meen is wel gebleken, dat de gemeente bij behoorlijke voorlichting ook anders tegenover het bioscoopbedrijf gaat staan. Bovendien blijkt het altijd nog mogelijk te zijn zekere verfijningen in de plaatselijke verordeningen zon der grote moeilijkheden te bewerkstelligen. Deze kunnen dan telkens weer een nieuwe verlaging van lasten be tekenen. Niet alleen de vermakelijkheidsbelasting, doch ook de omzetbelasting heeft de aandacht van het Hoofdbestuur, dat het Rijk heeft gevraagd ons vrijstelling van deze belasting te verlenen op dezelfde wijze als onder meer is geschied voor televisie-uitzendingen, dagbladen en tijd schriften. Noch wat de tijdsduur, noch wat de afloop van onze pogingen om een verlichting van de bedrij f slasten te verkrijgen betreft moeten we in hoger sferen gaan leven. Wij zullen echter hoe dan ook moeten blijven hameren op dit ene aanbeeld, dat de extra lasten op ons bedrijf onbillijk en onrechtvaardig zijn en dat wij in de komende jaren armslag nodig hebben om onze positie te verdedigen en zo mogelijk verder te ontwikkelen." De heer Miedema stelde vervolgens een tweede, niet minder belangrijk probleem aan de orde, dat van de televisie. ,,Onze verhouding tot de televisie wordt beheerst door een overeenkomst, die van jaar op jaar werkt", zo verklaarde hij. „Hierbij is voorzien in een leverantie van maximaal één hoofdfilm per week. Iedere film moet ten minste veertig maanden oud zijn, wil zij voor levering in aanmerking komen. De uitzendingen hebben op een be paalde dag in de week plaats, tot nu toe op Dinsdag. Natuurlijk zal deze regeling in de ogen van onze leden geen ideale zijn. Velen zouden helemaal geen overeen komst willen, zouden liever strijd zien, zouden misschien het standpunt ingenomen willen zien, dat de film niet bij de televisie thuis hoort en dat de film, daar gebracht, ons grotere schade berokkent dan de gewone televisie programma's, vooral als er films van betekenis worden uitgezonden. Het Hoofdbestuur heeft deze schade nooit ontkend. Het had echter het geringste van twee kwaden te kiezen en voorzover wij de verhouding tussen televisie en film- en bioscoopwereld internationaal kunnen bekijken, menen wij te kunnen zeggen, dat inderdaad het geringste kwaad is gekozen. Tot deze conclusie komende kan men nog altijd twisten over grensgevallen, maar die behoren dan thuis in de sfeer van de verhouding, die tussen de televisie-instellingen en de bond is ontstaan. Tegenover veel nadeel staat de winst van het overleg, dat zich uit strekt over de aanvangsuren van de televisie-uitzendingen in het algemeen, die van de sportjournaals in het bijzon der, de dagen waarop de films en de televisiejournaals worden uitgezonden en zoveel andere zaken. We moeten erkennen, dat van de kant van de televisie tot heden rekening is gehouden met de door ons geuite redelijke wensen. Een nieuw vraagstuk is aan de televisie toegevoegd in de vorm van de commerciële televisie, waarover twee ver klaringen van de Regering in de loop van 1959 van grote invloed zijn. Ten eerste heeft de Regering zich in principe voor het toelaten van reclame in de televisie uitgesproken, ten tweede blijkt de Regering de mogelijkheid in over weging te hebben genomen om voor de toepassing van reclame in de televisie een concessie te verlenen aan een onafhankelijke programmamaatschappij. Het Hoofdbe stuur heeft van het eerste ogenblik af gezorgd, dat het omtrent de ontwikkeling der commerciële televisie nauw keurig georiënteerd is. Het komen of wegblijven van de commerciële televisie is thans in de weegschaal van de politiek geworpen. Naar welke kant de balans zal door slaan is ons niet bekend. Wel zijn wij nauwkeurig op de

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1960 | | pagina 7