Deskiindigencongres over „droits voisins" Wat verstaat men onder „droit voisin" Verschil van rechtsopvatting Een nieuw ontwerp-conventie Volgens besluit van het Internationaal Ar beidsbureau (Bureau International du Travail), de Unesco en het Bureau van de Bern er Con ventie (Bureau de 1'Union Internationale pour la pro- tection des oeuvres littéraires et artistiques) en op uit nodiging van de Nederlandse Regering kwam van 9 tot 21 Mei j.1. in het Vredespaleis te 's-Gravenhage een Des kundigencommissie inzake de rechten van vertolkende kunstenaars of uitvoerenden, vervaardigers van gramo- foonplaten en omroeporganisaties bijeen. Het doel van deze bijeenkomst van 31 auteursrechtdeskundigen uit 16 landen was het uitwerken en vaststellen van een ontwerp- conventie inzake een internationale bescherming van be doelde rechten, die men „nabuurrechten" („droits voisins") noemt, welk ontwerp te zijner tijd zal worden voorgelegd aan een diplomatieke conferentie. Daarom werden ook vertegenwoordigers van de belanghebbenden namelijk van acteurs, musici, omroepen en filmproducen ten tijdens de beraadslagingen in de gelegenheid gesteld hun inzichten kenbaar te maken met betrekking tot de problemen, welke zich op het ogenblik in onderscheidene landen op dit gebied voordoen. De Internationale Fede ratie van Verenigingen van Filmproducenten (F.I.A.P.F.) was bij deze besprekingen vertegenwoordigd door Mr. Rapoport terwijl Mr. W. E. van Heuven optrad als waar nemer voor de Nederlandsche Bioscoop-Bond. Onder „droit voisin" verstaat men een recht, dat welis waar analoog aan het eigenlijke auteursrecht ontstaat, maar daarmede niet verwisseld mag worden, respectieve lijk aan dit recht grenst en dus een ,,nabuurrecht" is. Men zou ook kunnen zeggen, dat men met de term „droit voisin" tot uitdrukking wil brengen de eis van personen, die, hoewel zij geen werk in eigenlijke zin creëren, niette min pretenderen daarop een auteursrecht te hebben in de kwaliteit van mede-auteur. Het zijn vooral de uitvoerende kunstenaars, die deze eis stellen. Weliswaar is het werk reeds gecreëerd voordat zij het vertolken, maar zij houden vol, dat het werk toneelstuk, compositie of film zonder hen niet zou zijn wat het is en dat zij dientenge volge deel hebben in zijn schepping. Tot dusver wordt deze theorie door geen enkel leer stelsel of rechterlijke uitspraak aanvaard. Men zegt welis waar al gauw dat een kunstenaar een rol in een of ander stuk heeft „gecreëerd", toen hij dit tijdens de eerste uit voering vertolkte, maar die uitdrukking is eigenlijk niet juist; zij verdoezelt de werkelijke, letterkundige en juri dische betekenis van het woord. Een acteur kan geen rol „scheppen", welke al door de auteur is gecreëerd. Hij geeft slechts zijn eigen interpretatie en alleen in die zin kan hij daaraan de juiste persoonlijkheid geven. De rol, die hij speelt blijft in wezen die, welke door de auteur is geschapen en gewild in het plan van zijn stuk; de acteur geeft daaraan de beweging, het leven, maar niet de ziel. Uiteraard kan men niet betwisten, dat de acteur in vorenbedoelde zin deel heeft aan het voor het voetlicht brengen van het werk en dat hij uit dien hoofde een recht verwerft, dat evenwel niet verwisseld moet worden met het eigenlijke auteursrecht; het is een „nabuurrecht". Vele deskundigen, onder meer in ons land, nemen het standpunt in, dat het „droit voisin" niet in een aparte conventie geregeld behoeft te worden, omdat het feitelijk volledig beheerst wordt door het gewone recht, terwijl bovendien partijen steeds de vrijheid hebben in hun con tracten een en ander uit te werken. Over dit onderwerp hebben in de afgelopen jaren tal van besprekingen op internationaal niveau plaatsgevon den, welke resulteerden in een tweetal ontwerp-conven- ties, welke duidelijk blijk geven van een verschil van op vatting. Het zogenaamde B.I.T.- of Genève-ontwerp, zo genoemd omdat het in 1956 te Genève tot stand kwam op instigatie van het Internationaal Arbeids bureau (B.I.T.), berust op een arbeid s- en so ciaal r e c h t e 1 ij k e basis en zoekt geen verwant schap met het auteursrecht. Het wil namelijk de natio nale verhoudingen op dit punt regelen en de belangen en de behoeften van de betrokkenen direct bevredigen door hun een naar verhouding grote bescherming te garan deren. Het gaat er van uit, dat de nationale wegevingen wel niet de neiging zullen hebben verder te gaan dan de in deze ontwerp-conventie omschreven doelstellingen, zo dat deze conventie feitelijk gericht is op het geven van een „m aximale beschermingsregelin g". Het tweede, onder auspiciën van de Unesco en het Bureau van de Berner Conventie in 1957 te Monte Carlo tot stand gekomen ontwerp, dat daarom wel „Monaco-ontwerp" wordt genoemd, wil daarentegen slechts de internationale verhoudingen regelen, dat wil zeggen de verhoudingen op het gebied van de be scherming van de rechten van de drie betrokken groepen tussen de verschillende staten onderling. Het is gericht op de verzekering van een „minimale bescher ming" en laat het aan de nationale wetgevingen zelf over de toepassing in eigen land te regelen. Van meet af aan is van de zijde van het filmbedrijf voor deze materie een grote belangstelling aan de dag gelegd, omdat de uitvoerende kunstenaars onder meer het recht van controle op hun uitvoeringen voor zich op eisen. Vandaar, dat zowel de Internationale Federatie van Verenigingen van Filmproducenten (F.I.A.P.F.) als de Internationale Unie van Bioscoopexploitanten (U.I.E.C.) deze ontwikkeling nauwlettend gadeslaan en eerstgenoem de organisatie zich van 1957 af op alle internationale bijeenkomsten, welke aan deze kwestie worden gewijd, door haar auteursrechtdeskundigen laat vertegenwoordi gen. Van de zijde van het filmbedrijf is steeds met succes beklemtoond, dat voorzieningen voor de bescherming van visuele- en/of geluidsopnamen voor films niet in een der gelijke internationale overeenkomst behoren te worden op genomen. Daarom werd in het Monaco-ontwerp vastge steld dat geen enkele bepaling kan worden uitgelegd als zijnde van toepassing op films, terwijl ook het oorspron kelijke Geneefse ontwerp de uitvoerende kunstenaars geen recht inzake het gebruik van films gaf, maar hun wel een vermenigvuldigingsrecht op commerciële films scheen te willen verlenen. Aangezien de beide ontwerp-conventies op tal van pun ten uiteen liepen hebben het B.I.T., het Berner Bureau en de Unesco in gemeenschappelijk overleg de bijeen komst van de deskundigen van de verschillende landen in Den Haag belegd met de bedoeling een nieuw ontwerp- conventie te maken, dat door deze experts aan de ver schillende regeringen zal worden aangeboden, opdat de regeringen zelf te zijner tijd zullen kunnen beslissen of zij deze conventie, zoals zij thans geformuleerd is, zouden kunnen onderschrijven. Vanzelfsprekend zal een derge- 15

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1960 | | pagina 15