Britse filmindustrie optimistisch over de toekomst Waar gaat het met de filmindustrie naar toe? Ongeveer drie jaar geleden was dit een vraag, waarop men in de kringen van het Britse film- en bioscoopbedrijf slechts een pessimistisch antwoord durfde geven. Het bioscoopbezoek vertoonde een aanzienlijke daling en in het gehele bedrijf was sprake van een crisisstemming. Op het ogenblik echter staat men tegenover de toekomstmogelijkheden van de film veel optimistischer. In 1960 is aan de daling van het bioscoopbezoek een einde gekomen. In dat jaar gaf het bioscoopbezoek een totaal van 540 miljoen te zien, hetgeen een toeneming in hield ten opzichte van het voorafgaande jaar met zestien miljoen. Weliswaar is dit een geringe toeneming, maar men is niettemin de overtuiging toegedaan, dat met betrek king tot het bioscoopbezoek een keerpunt is bereikt. Maar ook in ander opzicht is er sprake van een veran dering. De film begint weer veel meer dan enkele jaren geleden een rol in het openbare leven te spelen. Men spreekt weer over de film, die door zijn technische kwali teiten, de toepassing van de kleur en het grote beeldfor maat in staat blijft een groot publiek te boeien. Bovendien is de kwaliteit van de film de laatste jaren aanzienlijk ge stegen. Men werkt met betere scenario's en geeft meer dan vroeger het geval is jonge schrijvers en filmers kansen om een rol in de filmproduktie te spelen. Het filmbezoek is in Engeland relatief gezien nog steeds zeer hoog. In 1960 gingen de Britten gemiddel meer dan tien keer naar de bioscoop. In ons land, waar het bioscoop bezoek in 1960 55.435.000 bedroeg, komt men tot een ge middelde van 4,6 per hoofd van de bevolking. Onlangs is in Groot-Brittannië door een instituut voor de peiling van de publieke opinie een onderzoek ingesteld naar de betekenis van film en bioscoop in de vrijetijdsbe steding van het Britse volk. Een van de meest op de voor grond tredende conclusies van dit onderzoek was, dat de film en de bioscoop voor de Engelsen nog steeds de meest geliefde bron van vermaak en ontspanning buitenshuis vormen. Het instituut heeft in september van het vorige jaar 11.565 personen uit alle delen van het land en uit alle lagen van de bevolking ondervraagd en de uitkomsten in een rapport vastgelegd. De ondervraagden zijn zodanig ge kozen, dat de uitkomsten van het onderzoek in grote lijnen op de gehele bevolking van Groot-Brittannië van toepas sing kunnen worden geacht. Belangwekkend is de verdeling van de bioscoopbe zoekers naar leeftijdsgrens. Uit het onderzoek bleek, dat de groep van de teenagers" en die van de jongehuwden verreweg het belangrijkste deel van de bioscoopbezoekers vormden. Tweederde van de Britse bioscoopbezoekers beho ren tot de leeftijdsgroep van 16 tot 34 jaar. De jongeren uit deze groep de zestien- tot twintigjarigen gaan ge middeld 39 keer per jaar naar de bioscoop, dat komt dus neer op drie keer per vier weken. Ook in de volgende jaren is het bioscoopbezoek nog zeer hoog: de 21- tot 24-jarigen komen gemiddeld 36 keer per jaar in de bioscoop, hoewel vele jongelieden op deze leef tijd trouwen en zich dus bepaalde financiële beperkingen moeten opleggen. Mannen en vrouwen tussen 25 en 34 jaar tenslotte zien gemiddeld 26 films per jaar; zij gaan dus in doorsnee eens in de veertien dagen naar de bioscoop. De leeftijdsgroep van 35 lot 44 jaar levert eveneens een relatief belangrijk deel van het totale bioscoopbezoek op; de oudere Britten komen echter maar vrij zelden in een bioscooptheater. Het grote gemaal Wortman te Lelystad. Een opname uit de film „De Lage Lan den" van George Sluizer.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1961 | | pagina 19