Westduits bioscoopbezoek daalt in langzaam tempo Ten aanzien van de invloed van de televisie op de om vang van het bioscoopbezoek komt het instituut tot inte ressante gevolgtrekkingen. In Groot-Brittannia was men de laatste jaren vrij algemeen van mening, dat de televisie een zeer ernstige concurrent voor de bioscoop was. Uit het onderzoek is echter wel gebleken, dat het bezit van een televisietoestel in veel mindere mate ten koste van het bio scoopbezoek gaat, dan men in Engeland geneigd was om aan te nemen. Uit het onderzoek kwam namelijk naar vo ren, dat van de groep die niet in het bezit is van een tele visietoestel, tachtig procent regelmatig eens of meer per twee weken de bioscoop bezoekt. Maar van degenen, die wel een televisietoestel in de huiskamer hebben, komt nog steeds 73 procent minstens een keer per veertien dagen in de bioscoop. Blijkbaar, zo concludeert het instituut, is bij de televisiekijkers de aantrekkelijkheid van het nieuwtje betrekkelijk snel verdwenen en heeft het bezit van een tele visietoestel slechts tijdelijk een grote invloed op het bio scoopbezoek en de wijze van vrijetijdsbesteding in het algemeen. Bij het onderzoek heeft men er tevens naar gestreefd om een inzicht te krijgen in de omvang van het bioscoop bezoek bij verschillende bevolkingslagen. Daarbij kwamen eveneens interessante gegevens te voorschijn. Het bleek, dat de groep van de ongeschoolde arbeiders verreweg het grootste deel van de bioscoopbezoekers opleverde, name lijk 43 procent van het totale bioscoopbezoek. De groep van de geschoolde arbeiders leverde dertig procent van de bioscoopbezoekers. Uit de kleine middenstand, die dus de kleine zakenlieden en de lagere ambtenaren omvat, is twin tig procent van de bioscoopbezoekers afkomstig. De ove rige groepen in de Britse bevolking leveren gezamenlijk nog geen zeven procent van het bioscoopbezoek op. Het instituut komt tot de conclusie, dat film en bioscoop de belangrijkste rol spelen in de vrijetijdsbesteding bui tenshuis van de grote massa van het Britse volk en in het bijzonder wat betreft de jongere mensen en dat in dit op zicht voor de film in de komende jaren eveneens een be langrijke rol zal zijn weggelegd. Met 85 geproduceerde speelfilms in 1960 bleef de U est- duitse speelfilmproduktie in vergelijking met het vorige jaar op hetzelfde peil. De speelfilmproduktie in coproduk- tie met andere landen verminderde tot elf films, nadat in 1959 21 speelfilms in coproduktie werden vervaardigd. Aan de totale speelfilmproduktie van 96 werd deelgenomen door veertig Duitse filmproduktiebedrijven en 21 buiten landse bedrijven (voor de coprodukties)Van de elf co- produkties ontstonden er vier in samenwerking met Fran se/Italiaanse producenten, twee met Oostenrijkse en één met Franse, Italiaanse. Spaanse. Spaanse/Italiaanse of Franse/Spaanse producenten. In vergelijking met 1959 werden minder kleurenfilms, doch meer panoramische films vervaardigd. In het Westduitse Bondsgebied, waarbij inbegrepen Saarland en West-Berlijn werd in 1960 naar voorlopige berekeningen een bezoekcijfer van 610 miljoen bereikt. Daarvan kwamen voor rekening van de 53 grote steden met meer dan 100.000 inwoners rond 268 miljoen bio scoopbezoekers, terwijl de rest van het land 342 miljoen bezoekers telde. De ontwikkeling liet na een sterk onbevredigend begin in het verdere verloop een opvallende opleving van het bioscoopbezoek zien. Zo konden in juli de resultaten van dezelfde maand van het voorafgaande jaar overtroffen worden. In het tweede halfjaar van 1960 tekende zich duidelijk een vermindering in de daling van het bioscoop bezoek af. In vergelijking met 1959, toen 671 miljoen be zoekers werden geteld, nam het bezoek met 61 miljoen af een daling van 9,1 procent. In 1959 bedroeg de daling van het bioscoopbezoek nog 12,4 procent. Regionaal gezien verliep de ontwikkeling van het bio scoopbezoek sterk verschillend. Terwijl in enkele landen het bezoek nauwelijks veranderde, tekende zich in het be zoek in de landen Noordrijn-Westfalen en daarbij voor al in het Roergebied Saarland en Berlijn een aanzien lijke daling af. waardoor het bezoekcijfer voor est-Duits- land in zijn geheel sterk werd beïnvloed. De bruto-recettes van de bioscopen uit de verkoop van toegangsbiljetten zijn door de voorkeur van het publiek voor duurdere zitplaatsen, zowel als door een geringe ver hoging van de toegangsprijzen, veel minder sterk gedaald dan het bezoekcijfer. In totaal beliepen de bruto-recettes in 1960 omstreeks 869 miljoen mark tegen 926 miljoen mark in 1959. zodat er een daling optrad van 6.1 procent. De gemiddelde opbrengst van de toegangsbiljetten steeg van 1,38 mark in 1959 tot 1,43 mark in 1960. De vermakelijkheidsbelasting. die door de Westduitse bioscopen werd betaald, kwam boven de honderd miljoen mark uit; zij bedroeg 105,7 miljoen mark. In 1959 werd aan vermakelijkheidsbelasting een bedrag van 121,3 mil joen mark betaald, zodat een daling optrad van 12,9 pro cent. Deze in verhouding tot de ontvangsten sterkere ach teruitgang is een gevolg van de verlaging van de tarieven van de vermakelijkheidsbelasting in enkele Bondslanden, die in 1960 van kracht werd. Overeenkomstig deze ontwikkelingen zijn de netto-recet tes van de Westduitse bioscopen (dat wil zeggen bruto-re cettes minus vermakelijkheidsbelasting) het minst gedaald. De netto-recettes bedroegen in 1960 764 miljoen mark te gen 805 miljoen mark in het jaar tevoren, hetgeen een da ling van 5,1 procent betekent. In 1959 bedroeg de achter uitgang van de netto-recettes 9,6 procent. De opbrengst van de filmhuur bedroeg bij een te genover 1959 gelijk gebleven gemiddeld filmhuurpercen- tage van 42 procent van de netto-recettes 321 miljoen mark. In 1959 leverde de filmverhuur 338 miljoen mark op, zodat er sprake is van een daling met 5,1 procent. De filmhuur was voor 40,7 procent afkomstig uit de vertoning van nieuwe Duitse speelfilms, voor 0,3 procent uit reprises van Duitse films en voor 5,7 procent uit Oos tenrijkse films, zodat het aandeel van de Duitssprekende films in de filmhuur meer dan 46 procent bedroeg. Ame rikaanse films brachten 30,4 procent van de filmhuur op, Franse 9,1. Italiaanse 5,2, Britse 4,6 en films uit andere landen vier procent. In de 53 grote Westduitse steden met meer dan honderd duizend inwoners, waarbij West-Berlijn inbegrepen is. daalde het aantal bioscopen met 53 tot 1925. Daarbij ston den tegenover 25 nieuwe of verbouwde theaters 78 bio scopen, waarvan de exploitatie werd beëindigd. In de loop van 1960 daalde het aantal zitplaatsen van 1.024.815 tot 994.682. De zetelcapaciteit verminderde tot 52,9 per dui zend inwoners. Eind 1959 bedroeg de zetelcapaciteit per duizend inwoners nog 55. De 53 grote Westduitse steden telden aan het eind van 1960 één bioscoop op 9.770 inwo ners. Bij een totale bevolking in deze steden van 18.806.830 aan het eind van 1960 en een bioscoopbezoek van 268,1 miljoen in de loop van 1960 resulteerde een gemiddeld bioscoopbezoek van 14,3 per inwoner. 91

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1961 | | pagina 20