Westduitse filmindustrie in impasse
Het Zentralverband der Deutschen Filmtheater heeft ter
gelegenheid van het Elfde Internationale Filmfestival te
Berlijn onder leiding van zijn voorzitter Rolf Theile op
24 juni in Berlijn een algemene ledenvergadering gehou
den, waarin uitvoerig is gesproken over de moeilijkheden,
waarvoor het Westduitse film- en bioscoopbedrijf zich op
het ogenblik gesteld ziet. Tot de gasten, die deze vergade
ring bijwoonden, behoorden de heer Joh. Miedema, Voor
zitter van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en de heer 'E. J.
Hinge. president van de Union Internationale de 1'Exploi-
tation Cinématographique.
Het Westduitse bioscoopbedrijf voert nu reeds meer dan
tien jaar strijd tegen de vermakelijkheidsbelasting, die de
bioscoopexploitatie ten zeerste bemoeilijkt. Maar ook blijkt
het noodzakelijk zich tegen discriminatie van de film van
overheidswege teweer te stellen en te streven naar het in
zicht bij bondsregering, landsregeringen en gemeenten,
dat ook de Duitse film van culturele betekenis is en als
zodanig steun verdient.
In dit verband werd vanuit de vergadering de vraag ge
steld, hoe lang de Duitse film nog van beloften en hoop
zal moeten leven.
Het vraagstuk van een continue en toereikende pro
ductie van Duitse speelfilms kwam eveneens ter sprake.
Voorzitter Theile stelde in dit verband vast, dat weliswaar
vele nieuwe films waren aangekondigd, maar dat er nog
geen enkele zekerheid bestond wat betreft het aantal films,
dat werkelijk gereed zal komen, omdat de financierings-
moeilijkheden in de Duitse filmindustrie op het ogenblik
zeer groot zijn. Zolang men in regeringskringen de Duitse
film uitsluitend naar economische maatstaven waardeert,
aldus de heer Theile, bestaat er nauwelijks hoop op ver
andering in deze moeilijke situatie.
De heer Theile stelde voorts de vraag, of het, nu de
filmverhuurders vaak garantiebedragen voor de nieuwe
filmproductie verlangen, niet kostenbesparend zou zijn, als
van de zijde van de bioscoopexploitanten zelf activiteiten
op het gebied van de filmproductie zouden worden onder
nomen.
Aan het einde van de vergadering werd voorts een re
solutie aangenomen, waarin het Zentral Verband der Deut
schen Filmtheater met grote bezorgdheid vaststelt, dat in
de laatste tijd films worden geproduceerd en verhuurd,
waarvan de inhoud, de titel of het reclamemateriaal vaak
aanleiding tot ergernis geeft. De bioscoopexploitanten be
treuren deze ontwikkeling en verzoeken de betrokken
maatschappijen uitwassen op dit gebied te voorkomen.
De bestaanscrisis van de Duitse filmindustrie heeft ook
een punt van bespreking gevormd in een bijeenkomst, die
te Berlijn was bijeengeroepen door de SPIO, de zoge
naamde Spitzenorganisation der Filmwirtschaft. waarin
alle takken van het Westduitse film- en bioscoopbedrijf
samenwerken. In deze vergadering heeft men zich bera
den over een programma van maatregelen, die nodig zou
den zijn om de Duitse filmindustrie een uitweg uit de hui
dige impasse te verschaffen. Het ligt in de bedoeling om
deze voorstellen voor te leggen aan de Bondsregering en
aan de regeringen van de landen.
Het programma omvat maatregelen om tot een consoli
dering op langere termijn in de Duitse filmindustrie te
komen onder aanpassing van de concurrentieverhoudingen
aan die in de overige filmproducerende Europese landen
en voorts maatregelen op korte termijn ter oplossing van
de acute crisistoestand. Een verwezenlijking van dit pro
gramma zal ook de cultuurpolitieke betekenis van de
Duitse film in binnen- en buitenland ten goede moeten
komen.
In de vergadering van de SPIO werd met teleurstelling
vastgesteld, dat de commissie, die belast is geweest met de
toewijzing van de Bondsfilmprijzen dit jaar geen prijs aan
een speelfilm heeft toegekend, hoewel de Filmbewertungs-
stelle een officiële instantie, die aan daarvoor in aan
merking komende films predicaten kan verlenen aan
vijf Duitse films het predicaat bijzonder waardevol" en
aan acht films het predicaat ..waardevol" heeft toegekend.
Tenslotte hebben de Westduitse filmproducenten tijdens
het Elfde Internationale Filmfestival te Berlijn eveneens in
een vergadering van hun organisatie het Verband
Deutscher Filmproduzenten de moeilijkheden van hun
bedrijf aan een bespreking onderworpen. De voorzitter,
de heer Horst von Hartlieb, wees er daarbij op, dat wat de
economische situatie in de Westduitse filmindustrie betreft,
men het er wel over eens is, dat een evenwicht tussen ont
vangsten en uitgaven zelfs in tijden van een goede conjunc
tuur nauwelijks kan worden bereikt. Aangezien de ont
vangsten van de bioscopen een achteruitgang vertonen, is
dit evenwicht dan ook niet meer bereikbaar.
Alle vragen naar de oorzaken van de huidige crisis mon
den volgens de heer Von Hartlieb uit in de constatering,
dat in Europa een nationale filmproductie zonder staats-
hulp niet mogelijk is. In Engeland, Italië en Frankrijk
heeft men reeds sinds lang de consequenties uit deze feite
lijke situatie getrokken. Voor de Duitse filmindustrie zijn
er evenwel nog enkele bijzondere crisisoorzaken aan te
wijzen. In de eerste plaats heeft zij door de politieke ont
wikkeling een derde deel van haar natuurlijke afzetgebied
verloren, in de tweede plaats moest zij na jaren van staats
monopolie weer helemaal opnieuw worden opgebouwd en
in de derde plaats bemoeilijkte het culturele federalisme
het totstandkomen van effectieve hulpmaatregelen in de
Bondsrepubliek. In de praktijk blijkt het niet mogelijk om
in de elf Bondslanden, die in zeer uiteenlopende mate bij
de filmproductie zijn geïnteresseerd, tot vruchtdragende
onderhandelingen te komen.
Horst von Hartlieb noemde de veel verbreide opvat
ting, dat men als de financieringsmiddelen niet voor hon
derd of tachtig films toereikend waren minder maar dan
alleen goede" films zou moeten vervaardigen, volmaakt
onzinnig. Niemand kan de vervaardiging van „goede"
films afdwingen, omdat men veelal van te voren niet weet
of een film al dan niet „goed" zal worden. Het behoort
tot de elementaire ervaringen op het gebied van de film
productie, dat de goede film slechts ontstaat op basis van
een omvangrijke productie. Als men per jaar honderd
films vervaardigt mag men misschien twintig of in het
gunstigste geval dertig filmwerken verwachten, die boven
het gemiddelde liggen.
Ook Von Hartlieb wees erop, dat de in Duitsland uit
gereikte speelfilmpremies niet meer dan een druppel op
een gloeiende plaat kunnen zijn. Thans zijn verdergaande
maatregelen nodig met een tweeledig doeldirecte hulp
en consolidering op langere termijn. Het gesloten front van
het Duitse film- en bioscoopbedrijf met betrekking tot de
gewenste maatregelen voor de filmproductie en de bereid
heid tot hulp, die hier en daar in overheidskringen aan
wezig is, vormen aanleiding tot een gematigd optimisme en
tot de veronderstelling, dat het dal van de crisis in de
Westduitse filmproductie thans is bereikt.
138