derde lid, en artikel 12, derde lid, gewijzigd in: gedurende de termijn voor en de behandeling van het beroep. Deze formulering is ook gebezigd in het ontwerp-Woningwet. Artikel IX (artikel 10) De aanvulling van artikel 10, waarop de commissie wijst, is nodig geoordeeld in verband met de reeds in de bestaande tekst van artikel 11 der wet voorkomende bepaling inzake het niet binnen een door burgemeester en wethouders te bepalen termijn voldoen aan een waarschuwing ex artikel 10. De ondergeteken den hebben er inmiddels geen bezwaar tegen, het vereiste van de termijnstelling te beperken tot de daarvoor in aanmerking komende gevallen. In de nota van wijzigingen is een daartoe strekkende bepaling opgenomen. De commissie heeft gevraagd, of uit de nieuwe redactie van artikel 10 volgt, dat op een bioscoopexploitant, na te hebben voldaan aan een aanwijzing als bedoeld in artikel 28, tweede lid (nieuw), geen administratieve sancties zullen kunnen worden toegepast wegens het toelaten van personen, te wier aanzien niet voldoende aannemelijk is gemaakt, dat zij met het oog op hun leeftijd toegelaten hadden mogen worden. Hieromtrent zij op gemerkt, dat het toepassen van de administratieve sancties van schorsing of intrekking der vergunning bij eerste overtreding niet mogelijk is. Bij herhaalde overtreding kan in de gevallen, ge noemd in artikel 12, eerste lid (nieuw), uiteraard de aldaar ge noemde administratieve sanctie wel worden toegepast. Artikel XI (artikel 12) Naar aanleiding van de desbetreffende opmerking van vele leden zij er op gewezen, dat krachtens het bepaalde in artikel 18, tweede lid, bij algemene maatregel van bestuur onder meer de taak van de plaatselijke commissie van toezicht wordt geregeld. Deze taak behoeft derhalve in de wet niet nader te worden om schreven. De vermelding van deze commissie in de artikelen 11 en 12 is dan ook op het voetspoor van de commissie-Sassen achterwege gelaten. Andere motieven liggen hieraan niet ten grondslag. Artikel X Kurtikel 12) De commissie verbindt aan het feit, dat artikel 12 (nieuw) intrekking van de vergunning uitsluitend toelaat onder de in dat artikel omschreven omstandigheden, de vraag, hoe gehandeld dient te worden, wanneer de vergunninghouder vrijwillig afstand van zijn vergunning doet. De commissie meent, dat ook dan in trekking van de vergunning mogelijk moet zijn. Inderdaad moet het als een leemte ook van de bestaande wet worden aangemerkt, dat niet met zoveel woorden de mogelijkheid wordt geboden, een vergunning op verzoek van de houder in te trekken. Hieraan zijn de ondergetekenden tegemoet gekomen door als nog voor te stellen, een daartoe strekkende bepaling in artikel 12 op te nemen. In verband hiermede is tevens artikel 3, sub 4°, aangevuld. Artikel XIV (artikel 15) De ondergetekenden mogen ten aanzien van dit artikel voor op stellen, dat het voorstel tot nadere aanduiding van de cen trale commissie voor de keuring van films geen andere strek king heeft, dan de voor de „commissie met de lange naam" in het spraakgebruik veelal gebezigde aanduiding „Rijkscommissie Filmkeuring" in de wet vast te leggen. In herinnering wordt ge bracht, dat het ontwerp 1940 deze naam reeds vermeldt. De ondergetekenden hebben niet kunnen nagaan een toelichting op die aanduiding is niet gegeven of deze naam voordien reeds werd gebezigd. Wel is bun gebleken, dat zoals gezegd - zulks na de oorlog het geval is. De commissie-Sassen stelde voor, aan de centrale commissie de naam „Rijkscommissie voor het keuren van films" toe te kennen, en wees er in haar toe lichting op, dat deze commissie aldus duidelijk zou kunnen worden onderscheiden van de plaatselijke commissies. De ondergeteken den kunnen met deze argumentatie instemmen, zij het, dat zij om de eerdergenoemde reden aan de thans voorgestelde naam de voorkeur geven. Met nadruk zij intussen gesteld, dat de „nieuwe" naam in geen enkel opzicht enige afhankelijkheid van de rijksoverheid wil suggereren, noch een verandering in het karakter of de bevoegdheden wil aanduiden. De centrale commissie is thans samengesteld uit 69 leden en een adviserend lid. Van hen vervullen 19 een ambtelijke functie. Onder dezen zijn mede begrepen burgemeesters, leden van de rechterlijke macht en geestelijken in overheidsdienst. De ondergetekenden zien geen aanleiding om, zoals sommige leden suggereren, deze herziening te benutten voor het nader De schilder Karel Appel aan het werk. Een scène uit de film „De werkelijkheid van Karel AppeV' van Jan Vrijman, geproduceerd onder supervisie van de N.V. Nederlandse Filmproductie Maat schappij en gemonteerd door Ytzen Brusse. onder de loep nemen van de positie van de voorzitter der cen trale keuring. De bevoegdheden van deze voorzitter bij de her keuring achten zij bepaald niet „tamelijk overheersend". Welis waar kan de voorzitter bezwaar maken evenals twee of meer leden ener keuringscommissie tegen de uitslag ener keuring, doch de nakeuring zelve verricht hij met zes leden, waarbij ge handeld wordt in voltallige vergadering en beslist wordt met volstrekte meerderheid van stemmen. De laatste opmerking van sommige leden ten aanzien van ar tikel 15 moet op een misverstand berusten. Artikel XIV bevat slechts een voorstel tot wijziging van het eerste en het tweede lid van artikel 15, doch laat het bestaande derde lid onverlet. Artikel XV (artikel 16) Naar aanleiding van de desbetreffende opmerking der com missie mogen de ondergetekenden er op wijzen, dat onder de omschrijving „de beelden der films", waarover wordt gesproken in de laatste volzin van artikel 16, eerste lid, zonder twijfel ook worden verstaan die beelden uit de films, welke ter aankondiging van een film vertoond worden, de z.g. „trailers". Bij de keuring van deze „trailers" wordt er mede rekening gehouden, dat het de bedoeling is, dat zij kunnen worden vertoond in bioscoop voorstellingen, welke toegankelijk zijn voor personen van alle leeftijden. Verscheidene leden stellen de vraag, of onder „afbeeldingen ter reclame" uitsluitend affiches e.d. moeten worden verstaan, of ook de advertenties in de dagbladen. Dit laatste wordt ont kennend beantwoord. De gedrukte tekst, die deel uitmaakt van reclamemateriaal voor films, valt buiten de werking van de Bioscoopwet. De daarbij weergegeven afbeeldingen ter reclame, voorzover zij althans aan de film ontleend zijn, evenwel niet. De ondergetekenden hebben in deze opmerking aanleiding ge vonden, de redactie van de laatste volzin van het eerste lid van artikel 16 terzake scherper te formuleren, teneinde duidelijk vast te stellen, dat het hier alleen over beelden uit de films gaat, welke als zodanig aan de keuring onderworpen zijn geweest. 303

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1962 | | pagina 14