Rotterdam: tarief omlaag
vaardigen van een jeugd verbod, hier volkomen buiten
staat.
In het beleid van onze bedrijfsorganisatie verklaren de
bewindslieden voldoende vertrouwen te hebben om de
vraag, of de positie welke deze Bond in ons land inneemt
niet potentieel een maatschappelijk gevaar kan gaan be
tekenen, in ontkennende zin te beantwoorden.
Voor het overige blijft het, voorzover dit bij vluchtige
bestudering te beoordelen valt, bij een zogenaamde tech
nische herziening, waarom, zoals wij reeds eerder in dit
orgaan betoogd hebben, niemand gevraagd heeft en waar
aan ook niemand behoefte heeft. Een onbevredigend stuk,
dat de vraag, de enige zinnige vraag die te stellen
valt, in het midden laat of de Wet in kwestie in het wor
dende Europa niet hoe langer hoe meer ouder-wets wordt
en couleur locale krijgt. Iedere insider weet, dat in de
loop der jaren de Wet slechts uitvoerbaar is gebleken
door de gelukkige hand van voorzitters van de Centrale
Commissie voor de Filmkeuring, met wie de Regering
een verstandige keuze deed en de loj'aliteit van de organi
satie der betrokken ondernemingen. Dit zij echter niet
een vrijbrief tot een onaantastbaar voortbestaan van be
palingen welhaast een halve eeuw geleden ontworpen door
dames en heren, die niets van het film en filmbedrijf af
wisten. Voor het overige zij vermeld, dat de Memorie
van Antwoord vergezeld gaat van een nota van wijzigin
gen door de vele opmerkingen van de Kamer noodzake
lijk geworden.
..Sedert de herziening van de verordening op de
vermakelijkheidsbelasting in 1954. waarbij onder
andere het tarief van de filmvoorstellingen van 35 op
25 werd gebracht, is de Nederlandsche Bioscoop-Bond
bij herhaling teruggekomen op de zogenaamde restauratie-
gedachte, dat wil zeggen het terugbrengen van de pro
centuele heffingen tot 20. Toen de Rijksoverheid de teu
gels weer los liet, is niet aanstonds het uniforme tarief
van 20 hersteld. In 1954 is het tarief voor de film
voorstellingen teruggebracht tot 25 Wij achten nu de
tijd gekomen aan het verzoek van de Bioscoop-Bond te
voldoen door het tarief voor filmvoorstellingen tot 20
te verlagen, waardoor de uniformiteit, welke tot 1948 be
stond, hersteld zal zijn", aldus Burgemeester en Wethou
ders van Rotterdam in de toelichting op hun voorstel tot
herziening van de vermakelijkheidsbelastingverordening
voorzover het ons bedrijf betreft.
Aannemende, dat de Raad het voorstel zal aanvaarden,
een veronderstelling, die niet al te gewaagd lijkt, bete
kent dit, dat Rotterdam de tweede stad met meer dan
honderdduizend inwoners zal zijn, waar het tarief van
twintig procent opnieuw wordt ingevoerd. In Hilversum
is het tarief al eerder verlaagd tot twintig procent.
Ook in 1954 behoorde Rotterdam tot de eerste grote
gemeenten, die in aansluiting op de bekende circulaire
van 20 februari van dat jaar van de Minister van Binnen
landse Zaken, die de gemeenten de vrijheid gaf over te
gaan tot verlaging van de vermakelijkheidsbelasting. een
daartoe strekkend besluit nam. Toen al waren er verschil
lende fracties in de Raad die te kennen gaven, dat men
met even veel recht tot twintig als tot vijfentwintig pro
cent had kunnen gaan. Een initiatiefvoorstel in die rich
ting bleef echter uit, zodat het nog acht jaar heeft moeten
duren, voordat in Rotterdam weer een tarief van twintig
procent van toepassing zal worden.
Het spreekt vanzelf, dat de aangekondigde herziening
een geringe verlichting betekent van de lastendruk, waar
onder ons bedrijf gebukt gaat. Er is echter geen reden
voor zulk een grote voldoening als door een Rotterdams
dagblad werd verondersteld toen het schreef: „Een jaren
lang gevecht van de Nederlandsche Bioscoop-Bond zal
vermoedelijk ook in Rotterdam eindelijk tot een overwin
ning leiden." Het Rotterdamse heffingspercentage ligt
immers aanzienlijk boven het gemiddelde van de andere
grote steden, en zelfs boven het landelijk gemiddelde dat
zich in de afgelopen jaren rond de 22,2 bewoog. In
de acht voorbije jaren, waarvan hier gewaagd wordt, heeft
zich bovendien een ontwikkeling voorgedaan op amuse
mentsgebied, welke ons bedrijf in een uiterst moeilijke
en kwetsbare positie heeft gebracht en het lastenvraagstuk
met betrekking tot ons bedrijf in een geheel nieuw licht
plaatst. Aan deze ontwikkeling gaan Burgemeester en
Wethouders in de overwegingen van hun voorstel voorbij,
waaruit andermaal moge blijken, dat de gehele lasten-
kwestie voor ons bedrijf als zodanig niet via het autonome
bestel van de gemeenten is op te lossen.
Voor een afdoende oplossing zijn geheel andere maat
regelen nodig, met name maatregelen van de zijde van
de Rijksoverheid, die het de gemeenten mogelijk maken
om tot een volledige afschaffing van de vermakelijkheids
belasting over te gaan.
Hier raakt men natuurlijk aan een uitermate moeilijke
problematiek. De zelfstandigheid van de gemeenten en de
financiële verhouding tussen rijk en gemeenten komen
daarbij onherroepelijk in het geding. Wanneer men zich
realiseert, dat in ons land al jaren aan de oplossing van
dit vraagstuk wordt gewerkt, zonder dat men veel is op
geschoten, dan blijft er slechts weinig ruimte voor op
timisme.
Aan de andere kant echter mag het film- en bioscoop
bedrijf verlangen, dat voorgoed een einde wordt gemaakt
aan de onrechtvaardige fiscale behandeling, zoals die in
ons land bestaat. Men mag dat met te meer recht, nu in
de ons omringende landen en met name in de verschil
lende Westduitse Bondslanden vergaande verlagingen
van de vermakelijkheidsbelasting tot stand worden ge-
294