Italiaanse filmwet stuit op
bezwaren in Brussel
de Europese Beweging verklaard. In zijn
lezing besteedde de heer Davis in het bij
zonder aandacht aan de problemen, waar
voor het Britse filmbedrijf zich bij de toe
treding tot de E.E.G. geplaatst zal zien.
Zijn opmerkingen lijken ons van een zo
danige betekenis, dat wij er hier gaarne
de belangrijkste elementen van overne
men.
Davis stelde, dat het thans nog niet te
overzien valt welke de consequenties voor
de Britse filmindustrie zullen zijn bij toe
treding van Groot-Brittannië tot de Ge
meenschappelijke Markt. Maar wel is het
duidelijk, dat de zes leden-landen Bel
gië, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Neder
land en West-Duitsland bezig zijn met
het formuleren van een gemeenschappe
lijke filmpolitiek, waarbij de stem van
Groot-Britannië niet wordt gehoord.
Het is twijfelachtig, of de Britse film
industrie zal kunnen functioneren zonder
de overheidssteun, die thans wordt geno
ten: het quotastelsel, dat de bioscoop
exploitanten verplicht in hun programma's
een bepaald percentage Britse films op te
nemen, het Filmfonds ter subsidiëring van
de filmproduktie, dat wordt gefinancierd
uit een speciale toeslag op de toegangs
prijzen en de Filmfinancieringsmaat-
schappij, die met steun van de regering
op gemakkelijke voorwaarden kredieten
ter beschikking van de filmproducenten
stelt. Het ziet er echter naar uit, dat deze
steunmaatregelen bij de toetreding tot de
E.E.G. niet gehandhaafd zullen kunnen
worden.
Aan de andere kant echter zal de Brit
se filmindustrie, nu de binnenlandse
filmmarkt steeds meer inkrimpt, slechts in
stand kunnen worden gehouden door een
aanzienlijke uitbreiding van de buiten
landse markten; het is voor een filmpro
ducent vrijwel onmogelijk om de in films
geïnvesteerde bedragen uitsluitend op de
binnenlandse markt te amortiseren.
Britse films doen het op het ogenblik
redelijk in Italië en België, niet al te
best in Frankrijk en aanzienlijk beter in
de Beneluxlanden. Toetreding tot de ge
meenschappelijke markt houdt daarom
interessante mogelijkheden in tot verbe
tering van de positie van de Britse film op
een markt van 167 miljoen mensen. Hoe
wel het op dit ogenblik nog niet precies
vaststaat, welke handelsbeperkingen in het
kader van het Verdrag van Rome in de
E.E.G.-landen ten opzichte van derde lan
den in het leven zullen worden geroepen,
is het toch wel zeer waarschijnlijk dat er
voor wat de film betreft een gemeenschap
pelijke bescherming zal komen, die gericht
is tegen de Amerikaanse filmproducenten
en ook tegen de Britse producenten in het
geval, dat Groot-Brittannië buiten de
E.E.G. blijft.
Bovendien bestaan er op dit ogenblik in
verschillende landen reeds beperkende be
palingen ten opzichte van de fihnhandel
met andere landen, waarvan de Britse
filmindustrie de nadelige gevolgen onder
vindt. Bij een toetreding tot de E.E.G. zou
de Britse filmindustrie geen hinder meer
van deze beschermende maatregelen heb
ben.
De voor- en nadelen van de Britse toe
treding, voorzover die thans te overzien
zijn, tegen elkaar afwegende, meende de
heer Davis, dat de uitslag positief zou
moeten zijn. De vraagstukken, die de
toetreding van Groot-Brittannië zou doen
ontstaan, zijn niet onoverkomelijk en zul
len evenmin op langere termijn een scha
delijke invloed op de Britse filmindustrie
hebben. „Wij hebben van het lidmaat
schap van de Europese Economische Ge
meenschap veel te winnen, maar eveneens
heeft Europa veel voordeel van deze toe
treding. Wij hoeven ons dan ook geens
zins te beschouwen als smekelingen aan
de deur van Europa".
De Europese Commissie van de Euro
pese Economische Gemeenschap in Brussel
en de Westduitse Bondsregering hebben
ernstige bezwaren aangetekend tegen de
nieuwe Italiaanse filmwet, die in feite een
voortzetting inhoudt van de bestaande
wettelijke regelingen op het gebied van de
overheidssteun aan het Italiaanse film- en
bioscoopbedrijf. In officiële E.E.G.-kringen
is men de mening toegedaan, dat de hand
having van de steunmaatregelen in Italië
in strijd is met de bepalingen uit het
E.E.G.-verdrag, waarin is vastgelegd, dat
dergelijke steunmaatregelen geleidelijk aan
moeten worden afgeschaft.
Naar in Brussel verluidt is de Europese
Commissie niet van zins zich zonder meer
neer te leggen bij een onverminderde
voortzetting van de subsidiëring van de
filmindustrie in Italië. Noch vanuit poli
tiek noch vanuit economisch gezichts
punt acht men de Italiaanse steunmaat
regelen aanvaardbaar.
Wat de nieuwe Italiaanse filmwet be
treft het volgende: bepaald is, dat in de
periode tot 31 december van dit jaar aan
de speelfilmindustrie subsidies zullen wor
den verstrekt tot een omvang van vijftien
procent op basis van de door de films be
taalde bruto-recettes. In de volgende jaren
zullen deze subsidies zeer geleideilijk wor
den verminderd, namelijk ieder jaar met
één procent. Dat zal dus betekenen, dat de
subsidies in 1969 nog zeven procent van
de bruto-recettes zullen bedragen. Volgens
de bepalingen van het E.E.G.-verdrag zul
len op dat tijdstip de subsidies echter
reeds geheel moeten zijn verdwenen. De
subsidies worden niet alleen verstrekt voor
speelfilms, maar ook voor cultuurfilms.
documentaires en filmjournaals.
De subsidiëring van het Italiaanse bio
scoopbedrijf zal eveneens worden voortge
zet. Deze komen neer op een teruggave
van twintig procent van de geheven belas
tingen voor de jaren tot 1965 en van
twaalf procent voor de jaren 1965 tot 1969.
De moeilijkheden, die de nieuwe Ita
liaanse filmwet in het leven heeft geroe
pen, staan echter niet op zichzelf. In het
kader van de Europese eenwording speelt
de harmonisering van de filmsteun in de
leden-landen een grote rol. Men is er tot
nu toe nog niet in geslaagd voor dit vraag
stuk een oplossing te vinden. In het bij
zonder de Westduitse en de Italiaanse
filmindustrie staan hier vrij fel tegenover
elkaar.
Intussen heeft de Europese Commissie
in Brussel met veel voorbehoud kennis ge
nomen van de voorstellen, die de organi
saties van filmproducenten uit West-Duits
land, Frankrijk en Italië onlangs aan de
voorzitter van de Commissie, prof. Walter
Hallstein, hebben overhandigd. In Brussel
is bekend geworden, dat in het memoran
dum, dat de filmproducenten in Brussel
hebben aangeboden, wordt voorgesteld over
te gaan tot de instelling van een zelffinan
cieringsstelsel voor de Europese filmindus
trie; door middel van een toeslag op de
toegangsprijzen voor de bioscopen in de
zes E.E.G.-landen zou een Europees fonds
voor automatische filmproduktiehulp moe
ten worden gevormd. De instelling van dit
fonds zou in de zes landen bij de wet moe
ten geschieden.
De drie filmproducentenorganisaties, die
het plan hebben opgesteld, zijn van me
ning, dat de omvang van de filmmarkt in
Europa, de belastingvoordelen voor het
filmbedrijf in andere landen, zoals Groot-
Brittanië en de Verenigde Staten, waar de
vermakelijkheidsbelasting is afgeschaft, en
de concurrentie van de meestal door de
staat georganiseerde en gefinancierde tele
visie, geen andere keus laten dan die van
een gemeenschappelijk filmfinancierings-
fonds gebaseerd op het omslagstelsel.
De inkomsten van het fonds zouden op
twee manieren moeten worden verdeeld;
344