De film op de rijksbegroting
In
memoriam
Totaal
Raad voor de Kunst
Op de aan de Tweede Kamer voorgelegde begroting van
uitgaven des Rijks voor het dienstjaar 1963 zijn ook dit
jaar weer diverse bedragen uitgetrokken ten behoeve van
de verschillende activiteiten op het gebied van de film
van het departement van Onderwijs, Kunsten en Weten
schappen. Onder de afdeling XV Kunsten, onderafdeling
VI Film, treft men op de begroting de volgende posten
aan. Ter vergelijking zijn levens opgenomen het toege
stane bedrag voor 1962 en het vermoedelijk beloop van de
uitgaven voor 1961.
Uitgaven gewone dienst
Begroting Toegestaan Uitkomst
1963 1962 1961
Prijzen op hel gebied
van de film 3.750 memorie 3.700
Subsidies en andere uit
gaven ter bevordering
van de kunstzinnige en
culturele film, waarop
voor zoveel mogelijk
in mindering worden
gebracht de ontvangsten
terzake van terugbeta
lingen op deze of in
vorige jaren gedane uit
gaven 450.000 400.000 275.000
Subsidie aan het Pro
ductiefonds voor Ne
derlandse Films 425.000 325.000 225.000
Subsidies en andere uit
gaven ten behoeve van
instellingen en manifes
taties op het gebied van
de filmkunst f 172.000
1. instellingen op het
gebied van de film
kunst 153.500 135.000
2. filmmanifestaties 73.000 46.000
1.105.250 906.000 675.700
In de Memorie van Toelichting bij zijn be
grotingshoofdstuk deelt de minister van Onderwijs, Kun
sten en Wetenschappen ten aanzien van het artikel
,.Prijzen op het gebied van de film'' mede.
dat de Staatsprijs voor Filmkunst, die tweejaarlijks is, in
1963 weer zal worden uitgereikt; in verband daarmede is
een bedrag op de begroting opgevoerd.
Het artikel, regelende de „Subsidies en andere
uitgaven ter bevordering van de kunst
zinnige en culturele fil m"' dient te worden
verhoogd in verband met de reeds in vorige jaren gesigna
leerde stijgende bedragen, die de subsidiëring van een vol
doende aantal documentaire of experimentele films, korte
speelfilms, proeffilms, het schrijven van scenario's enzo
voorts vergt.
Wat betreft de „Subsidie aanhet Productie
fonds voor Nederlandse Films" deelt de
minister mede, dat ook hier geldt, en in versterkte mate,
dat de produktiekosten van het vervaardigen van films nog
steeds stijgende zijn. Het risico voor de filmproducenten
blijft mede daardoor zo groot, dat zij zonder een belang
rijke garantie van de overheid, de produktie van speel
films niet aandurven. Een verhoging is derhalve nood
zakelijk, opdat niet slechts risico's kunnen worden gedekt,
maar ook de totstandkoming mogelijk wordt gemaakt van
in commercieel opzicht wellicht onrendabele films, die
in cultureel opzicht belangrijk kunnen zijn.
Over de posl „Subsidies en andere uitga
ven ten behoeve van instellingen en mani
festaties op het gebied van de filmkunst"
deelt de minister tenslotte het volgende mede: het subsidie
aan het Nederlands Filmmuseum dient te wor
den verhoogd in verband met uitbreiding van personeel
(technische kracht voor de filmkluizen te Castricum) en
wegens huur en onderhoud van kantoorruimte voor de
afdeling documentatie, die door plaatsgebrek het Stede
lijk Museum heeft moeten verlaten. Voorts is de minister
voornemens het subsidie voor het Nederlandse
Filminstituut enigermate te verhogen in verband
met filmvormingswerk van deze insteling.
Tenslotte, aldus de minister, moet in 1963 gerekend wor
den met een subsidie voor de tweejaarlijkse interna
tionale f i 1 m w e e k in Arnhem, waarmede een
bedrag van ƒ25.000 gemoeid zal zijn. Vorige jaren werd
dit subsidie ten laste gebracht van het artikel „Subsidies
en andere uitgaven voor internationale uitwisseling op
het gebied van de kunsten". Het leek de minister echter
juister voor deze manifestatie, waarvoor weliswaar ook
wel buitenlandse films worden ingezonden en waaraan ook
buitenlandse filmkunstenaars enz. deelnemen, maar waar
toch eigenlijk niet van internationale uitwisseling kan wor
den gesproken, een bedrag op hel onderhavige artikel te
reserveren.
Bij Koninklijk besluit is eervol ontslag als lid van de
sectie Filmkunst van de Raad voor de Kunst verleend aan
de heren J. G. J. Bosman te Aerdenhout, E. J. Verschue-
ren te Hilversum en Ch. Huguenot van der Linden te
Amsterdam. In de plaats van hen zijn tot lid van de sectie
Filmkunst van de Raad voor de Kunst benoemd de heren
P. J. van Moock te Amsterdam, J. Nijland Jr. te Den Doi-
der en J. W. Varossieau te Doorn.
Op 6 september overleed de heer A. L. B. Brambach.
hoofd van de afdeling recreatie en directeur van de Phi
lips' Schouwburg te Eindhoven, een innemend en kundig
medewerker van de Stichting Philips-de Jongh Ontspan
ningsfonds.
De teraardebestelling vond plaats op maandag 10 sep
tember op de Algemene Begraafplaats te Eindhoven na
een samenkomst in de Aula van de begraafplaats. Namens
de plaatselijke bioscoopondernemingen was daarbij aan
wezig de heer S. Senders, administrateur van de NV.
Utrechtse Mij. tot Exploitatie van Bioscooptheaters.
De heer Brambach ruste in vrede.
364