A Igemcen Bectrijlsregicïïieïst bij een bijzonder succesvolle film zouden krijgen. Die onderhandelingen zijn nog niet geëindigd, maar hier over een roof van geestelijke eigendom te spreken gaat mij toch bepaald te ver. Ik kan de geachte afgevaardigde alleen zeggen, dat dit punt in die onderhandelingen vrijwel ge regeld is, zodat ik meen, dat het niet nodig is, hierop verder in te gaan." In het voorlopig verslag van de vaste commissie voor Financiën uit de Tweede Kamer naar aanleiding van de begroting van dat departement voor het jaar 1963 kwa men de volgende vragen over de vermakelijkheidsbelasting op bioscoopvoorstelling voor „Is de minister van oordeel, dat de omzetbelasting op bioscoopvoorstellingen zou moeten worden afgeschaft in dien enerzijds vast zou staan, dat de rentabiliteit van de bioscoopexploitatie ongunstig zou zijn ten gevolge van extra drukkende fiscale lasten en anderzijds de gemeenten met het oog op hun eigen belastinggebied de vermakelijk heidsbelasting niet verder kunnen verlagen? Deelt de minister in de mening, dat de ongunstige ont wikkeling in het bioscoopbedrijf het gevolg is van de zware concurrentie, die de bioscopen ondervinden van de sterk door de overheid gesteunde televisie? Hoe hoog zijn de opbrengsten van de omzetbelasting op bioscoopvoorstellingen de laatste jaren geweest?" De minister van Financiën, prof. dr J. Zijlstra, heeft in de memorie van antwoord deze vragen als volgt beant woord „Naar het oordeel van de ondergetekende ligt het niet voor de hand om in het in de vraag bedoelde geval de omzetbelasting op bioscoopvoorstellingen, welke wordt geheven naar het gewone voor diensten geldende tarief van 4 procent, af te schaffen. De omzetbelasting toch is een algemene verbruiksbelasting op de levering van goede ren en het verrichten van diensten. Een vrijstelling voor deze belasting kan in het algemeen slechts worden geba seerd op het karakter van de goederen en diensten. Het past niet bij het karakter van de omzetbelasting onder scheid te maken tussen bepaalde groepen van ondernemers naar gelang van hun financiële situatie. De ondergetekende kan niet beoordelen of de ongun stige ontwikkeling in het bioscoopbedrijf het gevolg is van concurrentie van de televisie, De opbrengsten van de omzetbelasting op bioscoop voorstellingen hebben bedragen in 19592.260.000, in 1960: ƒ2.380.000,— en in 1961 ƒ2.360.000,—. Het Hoofdbestuur heeft besloten toestemming te ver lenen als bedoeld in het Algemeen Bedrij f sreglement aan: de Stichting Opbouw Drie Groepen te Beerta tot in schrijving te haren name in het Bedrij f sregister van de permanente bioscoop-B Iemekörf te Beerta, welke tot dusver ten name van de voormalige Stichting Opbouw Drie Gemeenten in dat register was ingeschreven; de heer J. J. Peeters te Bergen op Zoom tot inschrijving te zijnen name in het Bedrij f sregister van de permanente bioscoop-A Boxy Theater aldaar, welke bioscoop tot dusver was ingeschreven ten name van de Firma Boxy Theater, waarvan firmanten waren genoemde heer en de heer P. C. Peeters; de Firma Victory Theater te Wychen tot inschrijving te haren name in het Bedrij f sregister van de permanente Grote aantallen kin dertekeningen, die gezamenlijk een beeld geven van de leef wijze van Sint Nico- laas, vormen het onderwerp van de korte film „'t Was een vreemdeling ze ker" van Theo van Haren Noman. Bij gaande foto de Stoomboot op weg naar Nederland geeft een indruk van het hoge peil, waar op vele van deze te keningen staan. 407

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1962 | | pagina 16