0 Verbrandingsgasmelder De Cerberus gasmelder Ra2 Ra2 Ra1 Fig. 4. Verplaatsing van de ionen in de ionisatiekamer. Links zonder verbrandingsgassen, rechts met ver brandingsgassen. Een tweede systeem reageert op zichtbaar vuur en geeft alarm zodra binnen het bereik van de melder open vuur optreedt. Beide systemen leveren in grotere ruimte nogal wat moeilijkheden op en vinden om die reden slechts weinig toepassing. Met behulp van ons reukorgaan kunnen wij constateren, dat er bij elke brand vanaf het ontstaan verbrandings gassen worden gevormd. Eerst later worden rook, vlam men en warmte ontwikkeld. Het eerste stadium, dat wil zeggen het smeulen, kan soms lange tijd duren en de meeste branden zijn in dit stadium nog gemakkelijk te blussen. Zodra er rook en vuurverschijnselen ontstaan, wordt de zaak gewoonlijk moeilijker en het is daarom duidelijk, dat men gezocht heeft naar een brandmeld- systeem, dat reageert op verbrandingsgassen, dat wil zeggen op het begin van een brand. Chemische methoden waren hiervoor uitgesloten, daar deze niet geschikt zijn om voortdurend automatisch hun taak te vervullen. De oplosing werd gevonden door gebruik te maken van een effect dat reeds lange tijd bekend was maar nog steeds geen toepassing van betekenis had gevonden. Dit bestaat uit het meten van het electrisch geleidingsvermogen van voor-geïoniseerde lucht. Men brengt op kunstmatige wijze geladen deeltjes in de lucht en meet de weerstand, die de lucht, respectievelijk het mengsel lucht en ver brandingsgassen, aan het transport van deze deeltjes biedt. De op dit principe berustende moderne verbran dingsgasmelder, die ongeveer twintig jaar geleden in Zwitserland door Cerberus A.G. werd ontwikkeld, wordt hieronder nader beschreven. De melder bevat twee ionisatie-kamers, waarin zich zeer kleine radiumpreparaten bevinden. De alpha-stralen van radium hebben de eigenschap de lucht te ioniseren, d.w.z. er ontstaan positief en negatief geladen deeltjes. Wanneer geïoniseerde lucht zich in een electrisch veld bevindt, gaan de geladen deeltjes zich bewegen en er ontstaat een electrische stroom (zie fig. 3). De spanning van de in deze figuur getekende batterij ligt aan twee platen PI en PIL De lucht tussen de twee platen wordt door het radiumpreparaat geïoniseerd. De positief geladen deeltjes bewegen zich naar de negatieve plaat Pil en de negatief geladen deeltjes naar de positieve plaat PI. Met de zeer gevoelige galavanometer (G) kan men een stroom meten, waarvan de grootte afhankelijk is van de stroom bron (B). Bij lage spanning bereiken niet alle ionen de platen, doordat een deel ervan weer wordt geneutraliseerd ten gevolge van recombinatie. Eerst wanneer de verzadiging wordt bereikt komen praktisch alle geladen deeltjes op de platen terecht. Verhoogt men de spanning nu nog meer, dan blijft de stroom praktisch constant. De stroomsterkte in de ionisatiekamer wordt beïnvloed door het gas dat zich tussen de platen bevindt. Afhankelijk van soort, aantal en grootte van de gasmoleculen worden er meer of minder ionen gevormd. Bovendien is de snelheid van verplaat sing van de geladen deeltjes mede afhankelijk van hun gewicht en hun grootte. Het verschil tussen verschillende gassen is echter in dit opzicht betrekkelijk klein. De omstandigheden worden echter anders wanneer ver brandingsgassen in de kamer worden gebracht. Bij een verbranding ontstaat een groot aantal deeltjes, die aan zienlijk groter en ook zwaarder zijn dan normale gas moleculen. De meeste ervan zijn dan toch nog zo klein dat men ze niet als rook ziet. Alleen de grootste deeltjes zijn zichtbaar. De verhouding onzichtbare en zichtbare rook is mede afhankelijk van het verbrande materiaal. Fig. 5. Schematische voorstelling van de beide ionisatiekamers van de verbrandingsmelder. Boven buitenste ionisatiekamer, onder bin nenste ionisatiekamer. Ral en Ra2 radiumpreparaten. 415

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1962 | | pagina 24