Geschorst Minister Toxopeus heeft met zijn voortvarendheid in de Tweede Kamer niet veel succes geoogst. Na dat het wetsontwerp tot wijziging van de Bioscoopwet, dat nu reeds gedurende bijna een kwart eeuw heen en weer gaat van de ene zijde van het Prinsenhof naar de andere zijde, van alles was ontdaan, dat ook maar de schijn van principiële verandering zou wekken, had de minister ver wacht, dat zijn ontwerp als een technische aangelegenheid van tertiaire betekenis in vlot tempo zou worden afge daan. De bewindsman heeft echter buiten de politieke waard gerekend. Destijds heeft het bijna vijf jaar geduurd, namelijk van 9 september 1921 tot 12 mei 1926, alvorens de volks vertegenwoordiging de Bioscoopwet aangenomen had, na melijk met 24 tegen 15 stemmen; zuiver rechts tegen links. Het duurde nadien nog ruim anderhalf jaar alvo rens het Koninklijk Besluit tot uitvoering van de wet, het zogenaamde Bioscoopbesluit, verscheen. Zelden is bij de voorbereiding en de behandeling van een wetsontwerp meer blijk gegeven van onvoldoende kennis van en be grip voor de materie die men te regelen had dan destijds. Wanneer de moeilijk te hanteren Bioscoopwet in de loop der jaren tenslotte vrijwel geruisloos ten uitvoer kon wor den gelegd, is dit uitsluitend te danken aan de samen werking tussen overheid en bedrijfsleven, zoals meerma len van onverdachte zijde is verklaard. De moeilijkheden, die zich destijds bij de behandeling van het wetsontwerp hebben voorgedaan, kwamen voornamelijk voort uit de controversen op levensbeschouwelijk terrein; het politieke steekspel dat hierbij is opgevoerd, heeft tenslotte zijn spo ren nagelaten in de eindredactie. Dat geldt zowel voor het halfslachtige vergunningstelsel als voor de inbreuk op de competentie van de keuringscommissie en de for mulering der keuringsnormen, om maar bij de hoofdza ken te blijven. Het is verwonderlijk, dat bijna veertig jaar nadien, nu de visualisering van de mass-media de drukpers evenaart zo niet voorbij streeft, de levensbeschouwelijke contro verse zich andermaal moest manifesteren in de politieke arena, waar men niet bij machte bleek een besluit te ne men. Weliswaar zag Mej. Nolte bijtijds in, dat een door haar ter tafel gebracht amendement, dat in wezen niet ten doel had de uitbreiding van de artikel 1, lid 2, ten tweede norm tegen te gaan, maar wèl een eventuele beperking van de nakeuringsmogelijkheden (was zij niet meer eenzijdig dan deskundig geïnformeerd?), waarschijnlijk niet haal baar was, nadat zij op ernstige bezwaren bij de minister was gestuit, maar het verzet van V.V.D. en P.v.d.A.-zijde tegen handhaving dezer nakeuring in de huidige vorm was zo krachtig, dat alle zeilen van parlementair beleid moes ten worden bijgezet. De heer Verhoef P.v.d.A. hand haafde namelijk ondanks het betoog van de bewindsman, zijn amendement strekkende tot afschaffing van de na keuring voor volwassenen. Zowel hij als de heer Geertse- ma V.V.D. verdedigden dit standpunt in geharnaste betogen, die getuigden van een diepgaande bestudering van de vraagstukken, die bij de toepassing van de vige rende wet zijn ontstaan. Merkwaardig is echter, dat de minister, die in eerste instantie uitvoerig aan het woord was geweest, zich bij de artikelsgewijze behandeling prac- tisch niet meer heeft behoeven te laten gelden. De fractie voorzitters zelf kwamen in het geweer. De heer De Kort K.V.P. stelde zich op het standpunt, dat het amen dement van de heer Verhoef een eigen en zelfstandig ka rakter droeg en de Bioscoopwet, wilde de door de heer Verhoef voorgestane wijziging aan de orde komen over de wijziging als zodanig sprak de heer De Kort zich niet uit ten principale op de helling zou moeten worden gebracht, of er zou een initiatiefontwerp Verhoef moeten komen. Derhalve vroeg hij ontoelaatbaarverklaring van het amendement. Bij de discussie over dit punt schoot de 393

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1962 | | pagina 3