Niet eerlijk Burgemeester van het jaar baar is. Zij vroegen slechts een geringe herziening, aan passing aan wat landelijk gangbaar is met enige differen tiatie voor cultureel werk. Nu hun gemeentebestuur geen begrip toont voor de belangen hierbij betrokken, was het het goed recht van de exploitanten hieruit de consequenties te trekken. Zij zijn het tenslotte, die het geven van bioscoopvoorstellingen moeten ondernemen zonder hulp van wie ook. Zij hebben te beoordelen onder welke omstandigheden hun exploitatie verantwoord is. En het is de gemeente, die te zorgen heeft, dat haar toevallige fiscale machtspositie geen belemmering vormt voor een juiste ontplooiing van dit niet onbelangrijke onderdeel van plaatselijke activiteit. Zij heeft haar budget hierbij aan te passen en niet omgekeerd het bioscoopbedrijf tot sluitpost te maken. Het is niet de eerste keer en het zal ook wel niet de laatste keer zijn, dat wij hier bezwaar maken tegen een veel voorkomende vorm van journalistieke vrijmoedig heid bij het recenseren van films, namelijk dat men zich niet beperkt tot een oordeel over de film als zodanig, maar daarin tevens dingen betrekt, die met de film in het geheel niet van doen hebben. Wanneer de heer Bertina in de Volks krant van 29 maart een bepaalde film in ongunstige zin wenst te bespreken, dan is dat natuurlijk zijn zaak. Maar dan is het ons niet duidelijk, waarom hij zich er zo na drukkelijk over moet verbazen, dat het een confessioneel filmverhuurkantoor is (in dit geval naar hij constateert het enige katholieke), dat de film in Nederland in roulatie brengt. De heer Bertina weet natuurlijk, dat zo'n opmerking in een katholiek dagblad bijzonder gevoelig ligt en verwarring zou kunnen stichten onder de vele relaties, die het verhuur kantoor in katholieke kring telt en die voor een groot deel geacht kunnen worden tot de lezerskring van de Volkskrant te behoren. De opmerking is daarom onhebbelijk. Men zou dit nog kunnen aanvaarden, wanneer de film verhuurder iets zou hebben gedaan, dat in zijn kring levens beschouwelijk verwerpelijk is, bijvoorbeeld omdat het in strijd is met de katholieke moraal. De heer Bertina brengt dit echter niet te berde. Hij geeft slechts zijn eigen oordeel en verzwijgt het feit, dat de katholieke nakeuring de film op 18 maart 1963 voor volwassenen heeft toegelaten. Op de weg van de heer Bertina doorgaande zou men ook uit geverijen en bibliotheken, die door katholieke instanties toegelaten boeken uitgeven of uitlenen, wel op de korrel kunnen gaan nemen. Vanaf het ogenblik, dat men zijn eigen verantwoordelijk heid verlegd heeft naar die van een bepaalde instantie - in dit geval de katholieke nakeuring - wordt het toch wel een wonderlijke figuur, dat men degenen, die zich daaraan hou den, verwijten gaat maken. Wij vinden dat een oneerlijk spel. De opmerking van de heer Bertina wordt te bedenke lijker, als men weet, dat zijn mening er één uit vele is. Een mening, die sterk afwijkt van die van sommige andere katholieke recensenten. De criticus van het (katholieke) Binnenhof noemt in zijn blad van 29 maart de documen taire in kwestie een belevenis. Het katholieke Nieuwsblad van het Zuiden verwacht blijkens een recensie van 25 april van de schok, die de confrontatie met de betrokken film teweeg brengt, dat zij de mensen tot nadenken en napraten brengt en verwijst wél nadrukkelijk naar de na keuring. Ook de sneer in de richting van de centrale filmkeuring, dat de film het predicaat „culturele waarde" heeft gekre gen, is niet gemotiveerd en feitelijk onjuist. De heer Ber tina kan weten, wat artikel 1, lid 2 onder 2e van de Bios coopwet bepaalt. Overeenkomstig de tekst van dit artikel is de film gekeurd en moest de film gekeurd worden, even goed als dit zou zijn geschied als het voorstel tot wijziging van de Bioscoopwet op dit stuk, waarmede de Kamer prak tisch akkoord ging, thans wet zou zijn geworden. Ook dit heeft iets oneerlijks, want tussen haakjes is toe gevoegd belastingfaciliteiten, als wilde de heer Bertina zeggen, dat terwille daarvan dit voor hem verwerpelijke produkt de artikel 1-keuring zou hebben gekregen. Om dit te kunnen stellen moet hij wel zeer slecht op de hoogte zijn, zowel van de gang van zaken bij de keuring als bij de toekenning van belastingfaciliteiten, die maar voor een be perkt aantal gemeenten gelden. De heer Bertina heeft met zijn opmerkingen verband willen leggen tussen zaken, die niets met elkaar te maken hebben. Hij heeft daarmee op zijn minst onaangename dingen beoogd voor de betrokkene. Wij achten dat niet sportief en niet eerlijk. Zoals elders in dit blad in een bericht is vermeld, heeft de Raad van de gemeente Hoogeveen een subsidie van 1250,verleend aan de exploitant van het Luxor Theater te Hoogeveen voor de vertoning van de film „De overval" kort na de gereedkoming daarvan. Over het desbetreffende voorstel van Burgemeester en Wethouders is in de Raad uitvoerig gesproken. Uit de discussie nemen wij graag een kort fragment op: „De heer Den Hartog (ar): Waar is het eind, als u begint met commerciële zaken subsidie te geven? Ik vind dit een vorm van Sint Nicolaas spelen. Voorzitter (onder grote hilariteit van alle raadsleden): Als u bereid bent om evenals de bioscoopexploitant ook twintig procent van uw omzet aan ons als belasting af te staan, dan zijn wij bereid u ook 1250,subsidie te geven". 38

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1963 | | pagina 4