De zin van de filmkritiek
NEDERLANDS FILMMUSEUM
AMSTERDAM
De criticus, en met name de dagbladcriticus, schrijft
voor een uitgebreid en naamloos publiek. Hij werkt in stilte
en zijn werk wordt in stilte ontvangen. Hij zit met zijn
collega's in de showroom van een verhuurkantoor, of
wat mij persoonlijk het meest overkomt mèt zijn publiek,
maar tegelijk onopgemerkt door het publiek, in de bioscoop
zaal. Hij maakt al of niet aantekeningen tijdens de ver
toning van de film. Dan gaat hij naar huis en trekt zich
terug in zijn studeerkamer. En confronteert zichzelf met
wat hij ervaren heeft met wat de kunstenaar op hem
heeft overgedragen. Zijn confrontatie voltrekt zich in woor
den en zinnen in een soms moeizame strijd op precies
datgene te vangen wat essentieel was en binnen de be
perkte ruimte van zijn krantenkolom gezegd dient te
worden. Als dat gevecht ten einde is, is de confrontatie kopij
geworden: het verdwijnt in de pers, het vliegt uit naar een
anoniem publiek waarvan men de omvang en de reacties
niet kan vaststellen. De bewijzen dat men gelezen wordt,
zijn maar schaars
De ontdekking dat die gevechten van de criticus op
gemerkt zijn, dat zij zelf weer het object van een kritische
beoordeling en schifting zijn gebleken, is op zichzelf reeds
voldoeninggevend. De voldoening wordt dubbel zo groot
door de naam die aan de zojuist uitgereikte onderscheiding
verbonden is. Het is niet alleen een eerbewijs aan een
der eersten die de filmkritiek boven het plan van de in
formatie en de reportage verhief maar omgekeerd ook
weer een aanduiding van het „niveau" waarop men de in
aanmerking komende kritieken heeft willen bezien.
Maar misschien zal een aantal van U eveneens met mij
meevoelen, als ik verklaar dat er tegelijkertijd een zekere
verbazing om niet te zeggen: verbouwereerdheid mijner
zijds door deze onderscheiding is ontstaan. Ten dele
Ter gelegenheid van de uitreiking van de Graadt
van Roggenprijs voor de filmjournalistiek 1963 in
het Gemeentemuseum te 's-Gravenhage op 29 januari
heeft de filmcriticus dr H. S. Visscher, aan wie de
prijs voor de eerste keer werd toegekend, een in
teressante beschouwing gegeven over de zin van de
filmkritiek. Gaarne nemen wij deze beschouwing in
dit nummer van het Bondsorgaan ,,Film" op.
Dr Visscher verzorgt onder meer een filmrubriek in
het dagblad Trouw.
komt dat voort uit louter uiterlijke omstandigheden. Mijn
daadwerkelijke occupatie met de film is vrij jong, mijn
entree in de filmkritiek nog veel jonger. Het is een taak
die ik, min of meer tegenstribbelend, op me genomen heb
naast mijn gewone maatschappelijke bezigheden; een taak
die ik tenslotte alleen aanvaard heb uit wat men een soort
„roeping" zou kunnen noemen, namelijk om een protestants
publiek waar ik zelf globaal gesproken toe behoor, te
informeren over en te confronteren met een artistieke
uitingsvorm waar het vele jaren niets van geweten heeft
of niets heeft willen weten terwijl die uitingsvorm van
steeds groter belang wordt, niet alleen als maatschappelijk
verschijnsel met alle problematiek van dien, maar vooral
ook als een der meest equivalente expressievormen van
ons moderne leven, van ons moderne levensklimaat.
Maar mijn verbouwereerdheid heeft nog een tweede
oorzaak. Want een onderscheiding als deze stelt de onder
scheidene onherroepelijk weer voor de vraag, die in het
dagelijks bedrijf op de achtergrond geraakt. Deze vraag,
wat men eigenlijk doet als criticus; wat de zin is van die
197