Gebonden aan publiek
Dr H. S. Visscher
bezigheid. Men volgt geen opleiding voor het beroep van
filmcriticus; men doet er geen examen in; men behaalt
er geen diploma voor. Men raakt gefascineerd door het
verschijnsel van de film, men gaat er zich in verdiepen,
men verschaft zich historische achtergrond door z'n be
zoeken aan het Nederlands Filmmuseum. Op een dag is
men criticus geworden en men ontdekt dat men zich
in een soort van „niemandsland" bevindt, dat tussen de
vertoning van de film en de publieke reactie in ligt. En
men kan zich afvragen, wat men eigenlijk in dat niemands
land uitricht
In het nummer dat het tijdschrift Les cahiers du cinéma
enkele jaren geleden aan de kritiek heeft gewijd, heeft de
Franse filmcriticus Pierre Marcabru daarop dit antwoord
gegeven: „Gooi alle filmcritici van Parijs in een put
maak die put dicht en er zal niets gebeuren. De film
zal vrij, rustig, onbevangen, zijn weg vervolgen. Gooi in
diezelfde put alle Parijse chef-cameramensen sluit die
put en alles zal op z'n kop staan. De film, verontrust
en bedreigd, zal stokken. Het enige wat ik over de film
kritiek weet, is dat zij tot niets dient; dat het een spel is,
een prettige oefening, nu eens nederig, dan weer brutaal;
dat het een middel tot expressie en niet een middel tot
analyse, observatie, nadenken; dat het een alibi, een masker,
camouflage is."
Het zal U niet verwonderen, dat Marcabru een fervent
aanhanger van de z.g. „politique des auteurs" is, en dat hij
zijn functie tot het publiek beperkt ziet tot die van een
Geigerteller, die langs een film gehouden wordt. Wie ont
dekt heeft dezelfde gevoeligheden als de Marcabru-teller
te hebben, zal met veel belangstelling naar de reacties van
dat instrument uitzien; wie tegenovergestelde gevoeligheden
heeft, eveneens. De vraag is echter, hoe het mechanisme
van die teller in feite functioneert. Marcabru beroept zich
daarbij op een soort van instinct en stelt zich expliciet
tegenover wat hij noemt „les critiques raisonneurs".
Ik kan dat als standpunt wel waarderen, maar ik moet
tegelijk verklaren, dat ik mij liever reken tot „les critiques
raisonneurs". Waarschijnlijk in de eerste plaats omdat het
hier een persoonlijke aanleg betreft, die niet zelfs na de
meest overweldigende artistieke beleving bij de beleving
als zodanig kan blijven staan, maar tracht te vorsen naar
het hoe en waarom. Maar in de tweede plaats toch zeker
ook omdat naar mijn mening, de criticus het aan zijn
publiek verplicht is, zijn visie op en zijn oordeel over een
film te motiveren, toe te lichten, te verhelderen. Dat voert
hem ongetwijfeld zonder dat hij daarbij het belang van
het „instinct" ontkent in de richting van de analytische
beschouwing. Wellicht heeft dat ook te maken met mijn
afkomst als literator. Het zij zo. Anderzijds moet ik toe
geven, dat zowel de gestelde omvang als de actualiteit van
een krantenrubriek veelal een beperking van die analytische
benadering vormt, en dat ik daardoor ook dikwijls de nodige
moeilijkheden met mijn werk ervaar.
Eén ding is zeker: de criticus moet zich gebonden weten
aan zijn publiek, niet alleen, zoals in mijn geval, in con
fessionele zin, of in politieke zin. Ook in algemeen culturele
zin moet hij er verantwoordelijkheid tegenover gevoelen.
Zonder aan zijn eigen artistieke overtuigingen en ervaringen
te kort te doen, dient hij er zich rekenschap van te geven
voorzover mogelijk waar en voor wie hij schrijft.
De kritiek moge het onderwijzende karakter verloren heb
ben van de tijd toen zij allereerst apologetisch was ingesteld
toen zij dus voortdurend de gelijkwaardigheid van de
film als artistieke uitingsvorm moest beklemtonen dat
neemt niet weg, dat de criticus toch steeds iets als een weg
wijzer, een voorlichter dient te zijn. Juist in deze tijd waarin
er zich zulke revolutionaire veranderingen in de film vol
trekken en zoveel nieuwe stromingen op ons inkomen, dient
de criticus er zich van bewust te zijn niet alleen te mogen
spreken voor een min of meer esoterische groep van in
gewijden, van vakgenoten, van uitverkorenen, maar voor
een publiek, dat „leiding" van hem verwacht. Die leiding
zal niet altijd graag gevolgd worden gelukkig niet
zij zal zelfs dikwijls aangevallen en bestreden worden; maar
ook in de negatieve reacties zit een stuk „leiding", en in
ieder geval dient de criticus daarvan uit te gaan.
Er doet zich een andere vraag voor. Deze: welke criteria
hanteert de criticus voor zijn beoordeling? Over welk
„systeem" van esthetische waarden beschikt hij?
198