Integratie Agenda Financiële stukken zo min mogelijk afbreuk wordt gedaan aan de belangen van het film- en bioscoopbedrijf en dit bedrijf zijn sociale en culturele taken ook in de toekomst naar behoren zal kunnen blijven vervullen. Een andere zaak, die ons ten nauwste regardeert, is de voortgezette integratie in het gebied van de Europese Economische Gemeenschap, vooral als gevolg van het feit, dat de E.E.G.-autoriteiten het noodzakelijk hebben geoor deeld op het gebied van de cinematografie speciale maat regelen te treffen. Er bestaat met de verantwoordelijke Nederlandse autoriteiten een intensief contact omtrent de vraagstukken die zich in E.E.G.-verband voordoen op het terrein van de film, en uit de resultaten kan worden op gemaakt, dat dit contact niet vergeefs is geweest. De collectieve reclamecampagne is beëindigd. Het Hoofd bestuur is nochtans overtuigd van het nut van maatregelen van collectieve aard ter stimulering van bioscoopbezoek en filmbelangstelling. Derhalve is bij het Hoofdbestuur in overweging de collectieve propaganda-activiteit op de een of andere wijze voort te zetten. In samenhang hiermede deelde de Bondsvoorzitter mede, dat het in de bedoeling ligt de Filmweek Arnhem, die in 1963 geen doorgang heeft kunnen vinden, volgend jaar weer op traditionele wijze te doen plaats hebben. Het lijkt mij niet uitgesloten, zo besloot de heer Miedema zijn toespraak, dat 1964 voor de toekomstige bedrijfs ontwikkeling op lange termijn en derhalve voor de bepaling van het organisatorische beleid van buitengewoon groot gewicht zal blijken te zijn. Het is daarom zaak, dat wij, wat dit jaar ons ook brengen moge, het oog gericht zullen houden op het algemeen bedrijfsbelang. Daarvoor is in de eerste plaats onontbeerlijk een eendrachtig en doelbewust optreden in het volledig besef van onze onderlinge af hankelijkheid. Ik ben ervan overtuigd, dat wij, in die geest werkend, het komende jaar met vertrouwen tegemoet kunnen gaan. Op voorstel van de Notulencommissie, bestaande uit de heren C. Geerts te Breda, R. A. H. Herzet te Amsterdam en H. Miedema te Deventer, hechtte de vergadering haar goedkeuring aan de notulen van de op 29 april 1963 gehouden jaarlijkse ledenvergadering (tweede deel) en van de op diezelfde datum gehouden buitengewone ledenverga dering. Tot leden van de commissie, belast met het nalezen van de notulen van deze vergadering, werden benoemd de heren L. J. Paerl te Amsterdam, C. van Liere te Goes en mr J. M. Landré te Rotterdam. Voorts aanvaardde de vergadering het voorstel tot het verlenen van dispensatie van het bepaalde in artikel 26 van de Statuten met be trekking tot het houden van de jaarvergadering vóór of op 31 maart. Bij de bespreking van het jaarverslag betuigde de heer Alter de Bondsdirecteur en zijn medewerkers zijn waar dering voor de wijze, waarop het verslag was samengesteld. Ten aanzien van het lastenvraagstuk sprak de heer Alter er zijn twijfel over uit, of de regering de mogelijkheid zal hebben de belasting te verlagen, gezien het vraagstuk van de gemeentelijke autonomie en de ontwikkeling in de E.E.G.-landen. Hij waarschuwde tegen het plan in andere E.E.G.-landen om hulpmaatregelen voor de filmproduktie in het leven te roepen via de vorming van een fonds, dat moet worden gevoed uit een deel van de bioscooprecettes. Ook over het voornemen om het filmbedrijf in de landen van de Europese Economische Gemeenschap te liberaliseren toonde de heer Alter zich bevreesd. Hij vroeg zich af, wat de betekenis was van de tot stand gekomen verlaging van de omzetbelasting. De Bondsdirecteur, de heer J. G. J. Bosman, merkte op, dat nieuwe jurisprudentie omtrent de participatie de mogelijkheid had geopend om verlaging van omzetbelasting te krijgen in het geval meer dan één ondernemer in één zaak deelneemt, zoals exploitant en verhuurder in de recette delen. Het departement van Financiën heeft het bedrijf op dit stuk een concessie verleend. Men moet zich er echter voor hoeden, deze aangelegenheid in verband te brengen met de actie inzake het lastenvraagstuk. De ontwikkeling op het gebied van de E.E.G. treft natuurlijk niet alleen het film- en bioscoopbedrijf; het is een vraagstuk voor het gehele bedrijfsleven. Men zal het daar om niet uitsluitend vanuit de gezichtshoek van ons bedrijf mogen bekijken. Ten aanzien van de plannen voor de vorming van een zelffinancieringsstelsel merkte de heer Bosman op, dat nog geen beslissing is gevallen. Het Hoofd bestuur heeft zich bij bevoegde instanties op krachtige wijze gekeerd tegen een stelsel, dat in hoofdzaak de film industrieën in de grote E.E.G.-landen ten goede zou komen. Men mag hopen, dat dit ook niet zal geschieden. De heer Miedema wees er op, dat het filmbedrijf onder deel is van een internationaal bedrijf. De bescherming van de positie van de onafhankelijke filmverhuurder is een zaak, die ook het Hoofdbestuur ter harte gaat, maar men kan de internationale ontwikkeling nu eenmaal niet naar zijn hand zetten. Over eventuele garanties van verhuurders aan bioscoop exploitanten is bij het Hoofdbestuur niets bekend, aldus de Bondsvoorzitter. Mochten dergelijke klachten het Hoofd bestuur bereiken dan zal niet geaarzeld worden om in te grijpen. Het jaarverslag werd vervolgens goedgekeurd onder dankzegging aan de Bondsdirecteur en zijn staf. De Bondspenningmeester, de heer A. F. Wolff, gaf bij de rekening en verantwoording van het financieel beheer over 1963 een korte toelichting, waaruit bleek, dat de uitgaven lager waren dan begroot en de inkomsten hoger. Er is een zeer voorzichtig financieel beleid ingevoerd. Ook de collec tieve reclamecampagne heeft de vermogenpositie nauwe lijks aangetast. Mocht de situatie zich in 1964 in ongunstige zin ontwikkelen, dan zal het Hoofdbestuur tijdig voorstellen doen om dit op te vangen. De heer Alter, die namens de Commissie van Rappor teurs verslag uitbracht, erkende, dat de pessimistische ver wachtingen, die de commissie vorig jaar had geuit, niet bewaarheid waren. Hij beperkte zich tot een globaal over zicht van de financiële situatie, waarbij hij in het bijzonder er zijn vreugde over uitsprak, dat het Hoofdbestuur de lastenstijging heeft weten op te vangen. De lasten over 1963 zijn zelfs nog iets lager geweest dan in 1959. De vergadering hechtte haar goedkeuring aan de financiële jaarstukken. Tevens werd het voorstel van het Hoofd bestuur aanvaard om de contributie voor 1964 vast te stellen op één procent van de omzet als bedoeld in het 228

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1964 | | pagina 6