heeft dat gedaagde de verplichting wordt opgelegd hem alle ge
gevens te verschaffen die hij nodig heeft om tot een juiste
berekening van de filmhuur der door eiser geleverde films te
komen; dat eerst na het beschikbaar komen van deze gegevens
de verder door eiser gestelde vorderingen beoordeeld kunnen
worden;
ALVORENS EINDUITSPRAAK TE DOEN:
GELAST gedaagde om vóór of uiterlijk 17 december 1965
aan eiser alle gegevens te verschaffen, welke eiser nodig heeft
om tot een juiste berekening van de films „Hoe vertel ik het
mijn dochter", „Handel in minderjarigen", „La tricheuse" en
„Man, vrouw en het huwelijk" te komen;
GELAST gedaagde verder om vóór of uiterlijk op 17 december
1965 een afschrift van deze gegevens aan het secretariaat van
de Commissie van Geschillen te zenden;
houdt de uitspraak over de arbitragekosten aan tot het eind
vonnis.
Aldus gewezen te Amsterdam op 8 november 1965.
De COMMISSIE VAN GESCHILLEN (EERSTE KAMER)
van de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft het volgende arbitraal
vonnis gewezen inzake:
P. VERMEER, eigenaar van het Filmverhuurkantoor F.A.N,
te Amsterdam en kantoorhoudende aan de Eerste Jan van der
Heijdenstraat 121c aldaar, eiser, contra
M. DESMET, exploitant van het City Theater te Geldrop en
wonende aldaar aan het Bogardeind 51, gedaagde.
De Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) van de Neder
landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage
Bondsreglement van die Bond benoemd en aangewezen als
arbitragecollege voor de beslechting van geschillen tussen leden
van de Bond onderling;
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiser met een request dd. 30 juni 1965 een geschil contra
gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een af
schrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als
hier te zijn ingelast;
dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar
zitting, gehouden op maandag 8 november in Hotel Kras-
napolsky te Amsterdam;
dat aldaar verschenen is eiser persoonlijk;
dat gedaagde niet is verschenen zonder dat van hem bericht
van verhindering is ingekomen;
dat eiser in hoofdzaak heeft verklaard, dat gedaagde hem in
middels het gevorderd bedrag van maar niet de
geschilkosten heeft betaald;
OVERWEGENDE:
dat partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-Bond
en dat ingevolge artikel 32 van de Statuten en artikel 1 van
het Arbitrage Bondsreglement alle geschillen tussen leden onder
ling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen
aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in het arbitrage
reglement;
dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het
onderhavige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te
doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor
hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche
Bioscoop-Bond;
dat gedaagde door betaling inmiddels de gegrondheid van de
ingestelde vordering heeft erkend en dat de vordering niet meer
behoeft te worden toegewezen;
dat gedaagde derhalve moet worden veroordeeld in de geschil-
kosten, die zijn bepaald op 50,
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN
NAAR BILLIJKHEID:
VEROORDEELT gedaagde in de geschilkosten, bedragende
50,—.
Aldus gewezen te Amsterdam op 8 november 1965.
De COMMISSIE VAN GESCHILLEN (DERDE KAMER)
van de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft het volgende arbitraal
vonnis gewezen inzake:
PAN FILM N.V., gevestigd te Amsterdam, domicilie gekozen
hebbende ten kantore van Mr. H. Spoor aan de Keizersgracht
782 aldaar, eiseres, contra
STICHTING PRODUCTIEFONDS VOOR NEDERLANDSE
FILMS, gevestigd te Amsterdam, domicilie gekozen hebbende
ten kantore van Mr. W. C. van Heuven aan de Keizersgracht
636 aldaar, gedaagde.
De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de Neder
landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage
Bondsreglement van die Bond benoemd en aangewezen als
arbitragecollege voor de beslechting van geschillen tussen leden
van de Nederlandsche Bioscoop-Bond,
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiseres bij request dd. 2 december 1964 een geschil contra
gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een af
schrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier
te zijn ingelast;
dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar
zitting, gehouden op woensdag 20 januari 1965 op het Bureau
van de Nederlandse Bioscoop-Bond te Amsterdam;
dat aldaar verschenen zijn P. H. Frankfurther, directeur en
Mr. H. Spoor, rechtskundig raadsman van eiseres; en voorts
Mej. Mr. C. A. Krietemeyer, gemachtigde en Mr. W. C. van
Heuven. rechtskundig raadsman van gedaagde;
dat Mr. W. C. van Heuven namens gedaagde in hoofdzaak
heeft verklaard, dat de door eiseres vervaardigde film „Fietsen
naar de maan" op essentiële punten zodanig van de oorspron
kelijke opzet, waarop de toezegging van de subsidie tot een
maximum bedrag van was gebaseerd, afwijkt, dat op
die toezegging geen beroep meer kan worden gedaan; dat de
vervaardigingskosten van de film volgens de oorspronkelijke
opzet waren geraamd op ongeveer dat de kosten
van de film in werkelijkheid hebben bedragen dat
eiseres bij haar subsidieaanvrage in het vooruitzicht had ge
steld, dat aan de financiering van de film zou worden deel
genomen voordoor de N.V. Centrafilm in Den Haag,
voor door de Amsterdamse Standaard Trust Com
pagnie en dat uit garanties van bioscoopondernemingen
zou beschikbaar komen; dat van al deze toezeggingen niets is
terecht gekomen; dat in strijd met de oorspronkelijke opzet
als cameraman niet Prosper Dekeukeleire, Johan Blansjaar of
A. R. W. E. V. van Munster is geëngageerd, maar Didier
van Koekenberg; dat als hoofdrolspelers niet Kees Brusse,
Richard Flink of Mieke Verstraete zijn geëngageerd, zoals oor
spronkelijk in het vooruitzicht is gesteld; dat gedaagde, indien
eiseres in de aanvang zou hebben medegedeeld, dat de film
ongeveer zou kosten, veel minder dan aan
subsidie zou zijn toegekend; dat gedaagde de ingestelde vor
dering als zijnde ongegrond afwijst, vragende zij niet-ont-
vankelijkverklaring, althans ontzegging van de vordering, subsi-
dair voor het geval eiseresses vordering zou worden toegewezen
verzoekt gedaagde ontbinding van de overeenkomst, op 30 maart
1962 tussen partijen aangegaan, op grond van bedrog gepleegd
door eiseres, tevens vragende veroordeling van eiseres tot ver
goeding van de schade, die gedaagde heeft geleden ten ge
volge van dit bedrog en wel voor een bedrag van
of zoveel minder als arbiters billijk oordelen;
dat Mr. H. Spoor namens eiseres hiertegen in hoofdzaak heeft
aangevoerd, dat de voorgeschiedenis niets afdoet aan het tot
stand komen der door gedaagde aangegane verplichting om
blijkens haar brief van 30 maart 1962 aan eiseres boven het
toegekende bedrag van nog eens te be
talen, indien eiseres aan bepaalde voorwaarden betreffende
het gebruik van de Cinetone Studio's zou hebben voldaan en
dat gedaagde, aangezien eiseres heeft aangetoond aan deze voor
waarde te hebben voldaan, verplicht is het gevorderd bedrag
aan eiseres te betalen; dat gedaagde destijds aan eiseres duidelijk
te verstaan heeft gegeven, dat de subsidie een vast bedrag was
en niet een vast percentage der productiekosten; dat de be
sparing op de productiekosten geen invloed heeft gehad op de
511