30
worden onderworpen aan de arbitrage van de Bond:
DAT dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het
onderhavig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen
als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger
beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond;
DAT uit het door gedaagde aan eiseres gezonden reclamemate
riaal (vermeld als producties Al en A3 in het request, waarbij
het geschil is aanhangig gemaakt), uit gedaagdes brief aan
eiseres dd. 30 october 1964 (productie A5) alsmede uit ver
klaringen, welke de heer P. Jacobs namens gedaagde tegenover
de Commissie heeft afgelegd, moet worden opgemaakt, dat
gedaagde op grond van haar aandeel in de productie van de
film „Dading", oorspronkelijk de beschikking had over de
distributierechten van deze film voor het Oostelijk Halfrond;
DAT eiseres derhalve ingevolge haar overeenkomst met ge
daagde dd. 1 september 1964 recht heeft om deze film te kiezen,
zoals zij ook gedaan heeft;
DAT gedaagde zich er weliswaar op beroept, dat zij zich nood
gedwongen heeft moeten neerleggen bij een overdracht van de
distributierechten voor het Oostelijk Halfrond (echter met uit
zondering van het Verenigd Koninkrijk) aan Embassy Pictures,
maar dat zulks niet kan worden beschouwd als een van de wil
van gedaagde onafhankelijke omstandigheid;
DAT gedaagde, voor de keuze geplaatst tussen enerzijds haar
verplichtingen tegenover eiseres en eventuele distributeurs in
andere landen en anderzijds de voordelen, die de transactie met
Embassy Pictures zou opleveren, deze voordelen heeft gekozen
en daarmede haar verplichtingen tegenover eiseres en eventuele
andere distributeurs heeft geschonden;
DAT uit het vorenstaande volgt, dat eiseres terecht levering van
de film en bij gebreke van dien een schadevergoeding vordert;
DAT de schade, indien althans de film door de Rijksfilmkeuring
voor openbare vertoning in Nederland wordt toegelaten, moet
worden gebaseerd op een geraamde filmhuuropbrengst van
waarvan na aftrek van voor copieën, reclamemateriaal
enz. 40 aan eiseres zou toekomen, zodat de vordering tot
schadevergoeding tot een bedrag van 34.000,moet worden
toegewezen;
DAT de vordering van eiseres om de film „Darling" voor
Nederland te blokkeren niet voor toewijzing vatbaar is, be
horende het nemen van een zodanige maatregel niet tot de
bevoegdheid der Commissie van Geschillen;
DAT gedaagde moet worden veroordeeld in de geschilkosten,
welke met het oog op de omvang van deze zaak zijn bepaald
op 125.—;
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJK
HEID:
VERKLAART dat gedaagde verplicht is de film „Darling" op
de tussen partijen overeengekomen voorwaarden te leveren en
VEROORDEELT gedaagde, indien zij met de levering van
genoemde film in gebreke blijft en zodra de film door de Cen
trale Commissie voor de Filmkeuring voor openbare vertoning
is toegelaten, aan eiseres bij wijze van schadevergoeding te
betalen een bedrag van 34.000,
VERKLAART eiseres in haar vordering tot blokkering van de
film „Darling" voor Nederland niet ontvankelijk;
VEROORDEELT gedaagde in de arbitragekosten bedragende
125.—.
Aldus gewezen te Amsterdam op 10 januari 1966.
DE COMMISSIE VAN GESCHILLEN (EERSTE KAMER)
van de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft het volgend arbitraal
vonnis gewezen inzake:
B. A. G. HEEMSKERK, exploitant van de NOVA BIOSCOOP
te BODEGRAVEN en wonende aldaar aan de Kerkstraat 51,
EISER contra
H. M. VAN DER TOOREN-STARREVELD, exploitante
van het REUNIE THEATER te GOUDA en wonende aldaar
aan de Burgemeester Martenssingel 87, GEDAAGDE.
De Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) van de Neder
landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage
reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage
college voor de beslechting van geschillen tussen leden van de
Bond onderling;
IN AANMERKING NEMENDE:
DAT eiser met een ongedateerd request, dat op 17 augustus
1965 op het Secretariaat is ingekomen, een geschil contra ge
daagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een af
schrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als
hier te zijn ingelast;
DAT gedaagde een schriftelijk verweer, gedateerd 30 september
1965, heeft ingediend, waarvan een afschrift aan dit request is
gehecht;
DAT de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar
zitting, gehouden op maandag, 8 november 1965, maar dat de
behandeling toen op verzoek van Mr. P. van Schravendijk,
rechtskundig raadsman en gemachtigde van gedaagde is uitge
steld;
DAT de Commissie partijen vervolgens tijdig heeft opgeroepen
tot haar zitting, gehouden op woensdag, 15 december 1965
op het Bondsbureau te Amsterdam;
DAT aldaar verschenen zijn eiser persoonlijk en diens rechts
kundig raadsman en gemachtigde, Mr. J. J. M. van Breukelen
en Mevrouw G. W. van Doorn, leidster van de door eiser
geëxploiteerde Nutsbio te Schoonhoven en voorts Mr. P. van
Schravendijk, rechtskundig raadsman en gemachtigde van ge
daagde en H. Brand eveneens gemachtigde van gedaagde;
dat Mr. J M. van Breukelen namens eiser in hoofdzaak heeft
verklaard, dat er in 1963 tussen partijen een voorlopige koop
akte ten aanzien van het Reunie Theater te Gouda is tot stand
gekomen onder het voorbehoud, dat het bioscoopbedrijf in het
gekochte „in de huidige staat" kan worden voortgezet; dat eiser
geweigerd heeft aan de definitieve overdracht van het pand
mede te werken, omdat hem gebleken was, dat het bioscoop
bedrijf in het pand „in de huidige staat" niet kon worden
voortgezet, omdat de electrische installatie en de centrale ver
warmingsinstallatie feilen vertonen, die de verlening van de
vereiste vergunning van Burgemeester en Wethouders en de
Nederlandsche Bioscoop-Bond in de weg staan; dat het daar
door tussen partijen ontstane geschil is onderworpen aan het
oordeel van de Commissie van Geschillen, die op 17 februari
1964 beslist heeft, dat eiser niet verplicht is de gekochte bio
scoop af te nemen en gedaagde het door eiser vooruitbetaalde
bedrag van moet restitueren; dat gedaagde
van dit vonnis hoger beroep bij de Raad van Beroep heeft
aanhangig gemaakt en dat de Raad van Beroep hoofdzake
lijk op grond van de overweging, dat de vereiste vergunning inge
volge de Bioscoopwet tenslotte is verleend en dat dus de
bioscoop „in de huidige staat" kan worden geëxploiteerd op
15 juli 1964 het vonnis der Commissie van Geschillen heeft
vernietigd en eiser heeft veroordeeld om aan de overdracht
overeenkomstig het voorlopig koopcontract mede te werken;
dat eiser, gevolg willende geven aan de beslissing van de Raad
van Beroep zich tot gedaagde heeft gewend en dat hij gevraagd
heeft de bioscoop te mogen bezichtigen; dat hem de toegang
geweigerd werd; dat aan eiser gebleken is, dat inmiddels de
gehele electrische installatie in het Reunie Theater is vervan
gen; dat er een geheel nieuwe noodverlichtingsinstallatie is
aangelegd en dat er twee brieven van de gemeente Gouda bij
gedaagde zijn binnengekomen, waarin geëist wordt, dat de
verwarmingsinstallatie grondig wordt gewijzigd, omdat anders
de bioscoop per 1 september 1965 niet meer verwarmd mag
worden, hetgeen met sluiting gelijk staat; dat hieruit duidelijk
volgt, dat de bioscoop ten tijde dat zij aan gedaagde overge
dragen zou worden, in haar toenmalige staat niet geëxploiteerd
kon worden; dat eiser derhalve ontbinding van de overeenkomst
dd. 9 juli 1963 vordert met veroordeling van gedaagde tot
restitutie van het door eiser vooruitbetaalde bedrag van
dat Mr. P. van Schravendijk namens gedaagde hiertegen in
hoofdzaak heeft aangevoerd, dat de Raad van Beroep in de
onderhavige kwestie in hoogste instantie reeds een beslissing
heeft gewezen, waarbij is uitgesproken, dat de gekochte bio-