204 dat wat de berekening der filmhuur van de drie met name ge noemde films aangaat als basis moet worden aangenomen de gemiddelde in 1967 (gedaagde mocht de films afnemen uiterlijk 31 december 1967) door gedaagde met films vertoond in de eerste vijf of zes dagen van de week behaalde netto-recette; dat deze gemiddelde netto-recette bedragen heeft 858,45; dat als filmhuurpercentage 32Vi tussen partijen was overeen gekomen; dat als filmhuur voor de films „Misdaad zonder genade", „Moordmysterie aan de Rivièra" en „Avontuur in Hongkong" dan ook moet worden berekend driemaal 32V4 van 858,45, dat is 836,99; dat derhalve de vordering gedeeltelijk en wel tot een bedrag van 836,99 moet worden toegewezen met gedaagdes veroordeling in de geschilkosten, welke zijn bepaald op f 50, RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJK HEID: VEROORDEELT gedaagde om aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen 836,99 (achthonderdzesendertig en 99/100 gulden), alsmede in de arbitragekosten, bedragende 50,—. Aldus gewezen te Amsterdam op 7 februari 1968. De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de Neder- landsche Bioscoop-Bond heeft het volgend ARBITRAAL VONNIS gewezen inzake: RANK FILM DISTRIBUTORS (HOLLAND) NV., geves tigd te Amsterdam en kantoorhoudende Pieter Lastmankade 3, aldaar, eiseres contra CROON EN BERGS EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ VAN BIOSCOPEN N.V., gevestigd te Helmond en kantoorhouden de aldaar aan de Markt 18, gedaagde De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de Neder- landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage- Reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage college voor de beslechting van geschillen tussen leden van de Bond onderling; IN AANMERKING NEMENDE: dat eiseres bij request, ingekomen op 31 october 1967, een ge schil contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk re quest een afschrift aan dit vonnis is gehecht en hetwelk be schouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar zit ting, gehouden op woensdag, 7 februari 1968 op het Bureau van de Nederlandsche Bioscoop-Bond te Amsterdam; dat aldaar verschenen is de heer E. van Buren, directeur van eiseres; dat gedaagde niet is verschenen en evenmin de tegen haar in gestelde vordering heeft tegengesproken of zich anderszins heeft verweerd; dat de heer Van Buren namens eiseres in hoofdzaak heeft ver klaard, dat eiseres aan gedaagde wekelijks een journaalfilm heeft geleverd en dat gedaagde ondanks herhaalde aanmaning in gebreke is gebleven de filmhuur ad 25,per week van 25 augustus 1966 tot en met de week van 5 oktober 1967 te voldoen, zijnde in totaal 1.475,dat gedaagde namelijk wel voldaan heeft de filmhuur voor het journaal geleverd voor de weken aanvangende 12 en 19 oktober 1967, zodat de oorspron kelijk ingestelde vordering van 1.525,moet worden ver minderd tot 1.475, OVERWEGENDE: dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop- Bond en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitrage Bondsreglement van de Nederlandsche Bioscoop- Bond alle geschillen tussen leden van de Bond onderling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat arbitragereglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onder havige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger be roep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop- Bond; dat gedaagde generlei verweer ter kennis van de Commissie heeft gebracht en dat de ingestelde vordering aan arbiters niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt; dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen met gedaagdes veroordeling in de arbitragekosten, welke zijn be paald op 50, RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJK HEID: VEROORDEELT gedaagde om aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen 1.475,(veertienhonderdvijf- enzeventig gulden), alsmede in de arbitragekosten, bedragen de 50,—. Aldus gewezen te Amsterdam op 7 februari 1968. De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de Neder landsche Bioscoop-Bond heeft het volgend ARBITRAAL VONNIS gewezen inzake: DRS. J. VAN SANTEN, filmexporteur, wonende te Amster dam aan de Prinsengracht 257, eiser contra SAPPHIRE FILM PRODUCTIE N.V., gevestigd te Amster dam en kantoorhoudende aldaar aan de Hobbemastraat 20, gedaagde De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de Neder landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage- Reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage college voor de beslechting van geschillen tussen leden van de Bond onderling; IN AANMERKING NEMENDE: dat eiseres bij request dd. 18 december 1967 een geschil contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een af schrift aan dit vonnis is gehecht en hetwelk beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar zit ting, gehouden op woensdag, 7 februari 1968 op het Bureau van de Nederlandsche Bioscoop-Bond te Amsterdam; dat aldaar verschenen zijn eiser persoonlijk en Mr. R. H. Dijk stra, die als commissaris van gedaagde wegens belet van de enige directeur deze vervangt; dat eiser op verzoek van de Voorzitter aan de Commissie heeft overgelegd het tussen partijen op of omstreeks 3 augustus 1964 afgesloten contract, waarbij gedaagde aan eiser heeft overge dragen de uitsluitende en alleen-vertoningsrechten van de film „De overval" in Nederlandse of Engelse versie, voor Nieuw- Zeeland voor de duur van vijf jaar van 3 augustus 1964 af. (Deze rechten omvatten zowel 35 mm als 16 mm, alsmede het recht om de film door televisie in het genoemde gebied te verspreiden) voor welke rechten eiser aan gedaagde betaald heeft een bedrag van 1.500, dat eiser in hoofdzaak verklaard heeft, dat de film „De over val" vertoond is in de vijf belangrijkste steden van Nieuw-Zee land in speciale voorstellingen, welke met door het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken beschikbare copie(en )voor in Nieuw-Zeeland wonende Nederlanders zijn gegeven, nog voor dat de heer D. Russell Rankin te Wellington aan wie eiser de exploitatierechten voor Nieuw-Zeeland had overgedragen met het uitbrengen van de film was begonnen; dat daardoor de exploitatie van de film in Nieuw-Zeeland onmogelijk is gewor den; dat Rankin dan ook generlei betaling, behoudens voor de geleverde copie, aan eiser heeft gedaan; dat eiser daardoor ern stige schade heeft geleden en derhalve van gedaagde terug betaling van het voor de vertoningsrechten betaalde bedrag van 1.500,vordert; dat Mr. Dijkstra namens gedaagde hiertegen in hoofdzaak heeft aangevoerd, dat gedaagde betreurt, dat de afwikkeling van deze affaire door de langdurige ziekte van gedaagdes directeur zo lang is vertraagd; dat het een vaste gewoonte is een copie van elke Nederlandse film aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken ter beschikking te stellen voor vertoning in eigen kring in het buitenland bijvoorbeeld voor groepen Nederlanders; dat klaarblijkelijk op hetzelfde moment, dat het contract tussen partijen is gesloten, een 16 mm copie van de film „De over val" door het Ministerie van Buitenlandse Zaken naar Nieuw- Zeeland is gestuurd en dat aldaar overigens zonder toestem ming van gedaagde enige verenigingen zonder commercieel doel in de gelegenheid zijn gesteld de film in besloten kring te zien; dat Rankin, nog voordat hij met de distributie van de film in Nieuw Zeeland was begonnen, bemerkt heeft, dat er enige voorstellingen in besloten kring als hiervorenbedoeld met

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1968 | | pagina 31