178
wikkeling op het terrein van de massa-communicatiemidde
len en op het speciale karakter van het produkt, waardoor
het zich van de overige materiële handelsartikelen onder
scheidt. Hij stelde, dat de filmindustrie op een kruitvat leeft
en dat er moed voor nodig is om diep ingrijpende struc
turele maatregelen te nemen teneinde het voortbestaan van
de Europese filmindustrie mogelijk te maken.
Het lot van deze industrie hangt niet alleen van geld af,
aldus deze spreker, maar eveneens van krachtiger en meer
omvattende initiatieven en activiteiten. Wat dat betreft was
er naar zijn mening veel van de Amerikanen te leren. Spreker
betoogde, dat bij de bestudering van de vraag hoe men de
nationale subsidiëringen van deze industrie in een gemeen
schappelijk systeem zou kunnen brengen, in de zin van het
verdrag van Rome de ontwikkelingsgedachte, in aanmer
king zal moeten worden genomen. Het onderzoek naar de
structurele vraagstukken alsook de gedachtenwisseling met
de openbare organen en de hieruit voortspruitende gemeen
schappelijke politiek zal er toe moeten leiden dat de steun
aan de Europese filmmarkt gaat verdwijnen en een normale
rentabiliteit wordt verkregen.
Als eerste rapporteur trad op de heer Claude Degand van
het Centre National de la Cinématographie Francaise te
Parijs die een krachtig pleidooi hield om met alle middelen
het bioscoopbedrijf in stand te houden als de economische
grondslag voor de verkoop van films. Spreker achtte de ont
wikkeling van nieuwe verkoopmethoden noodzakelijk als
mede een verbetering in de gezamenlijke programmering.
Hij achtte de tijd gekomen om met de uitwerking van een
Europees garantiesysteem, dat een stelsel van recette-con
trole noodzakelijk maakt, tot gemeenschappelijke maatrege
len over te gaan. Spreker verlangde coördinatie van d; buiten
landse verkoop, een permanent instituut voor marktonder
zoek en inschakeling van de electronica op elk gebied van
het filmbedrijf. Hij achtte het dringend geboden nu reeds
een plan tot gemeenschappelijke Europese filmverhuur te
ontwikkelen. De Amerikanen werden wat betreft initiatie
ven, coördinatie en rationele planning als voorbeeld gesteld.
De algemeen directeur van het Agfa-Gevaert concern, Prof.
Dr A. Beken, noemde de fusie van deze twee ondernemingen
als voorbeeld van industriële concentratie ter verkrijging van
een krachtiger concurrentiepositie. Hierdoor zijn research,
marketing, rationalisering en omvangrijker publiciteit moge
lijk geworden.
Professor T. Gnback van de Universiteit van Illinois hield
een referaat over de oorzaken, de omvang en de gevolgen
van de Amerikaanse investeringen in het Europese filmbe
drijf. De Amerikaanse activiteit is gericht op het beginsel
van een snelle goederenomzet, het verwerven van nieuwe
markten, waarvan op intensieve en bij voorkeur monopolis
tische wijze profijt moet worden getrokken. De exportpo-
litiek van de Motion Picture Association of America
(M.P.A.A.) is er geheel op gericht de Amerikaanse film een
winstgevend roulement in Europa te verzekeren. Aanvan
kelijk heeft men van de vestiging van de gemeenschappelijke
markt belemmeringen geducht, maar tenslotte in de inves
teringen in de Europese filmproduktie het meest geschikte
machtsmiddel gevonden, hetwelk tot het deel hebben aan de
nationale steun heeft geleid. Deze referent gaf een karakter
schets van de leidende politieke figuren in de M.P.A.A. en
van de taktiek van deze organisatie om zich zakelijke steun
punten te veroveren. Hiertegenover staat, dat de Ameri
kaanse markt voor de Europese film gesloten is gebleven.
Spreker waarschuwde voor het gevaar dat het Europese
filmbedrijf zijn zelfstandigheid geheel zal gaan verliezen. Nu
reeds werkt de Britse filmindustrie voor 90 voor Amerika.
Spreker moest toegeven dat voor de prijs van de zelfstan
digheid het voordeel is gekocht van geld, arbeid en markt-
mogelijkheden. Tot behoud van de eigen cultuur en van de
kunstzinnige verscheidenheid dient echter naar zijn mening
ook het bedrijf in Europa in handen te blijven van Europese
zaken. De E.E.G., zo betoogde hij, zal kansen bieden om
deze zelfstandigheid te behouden.
De heer Jean Claude Batz, verbonden aan het Sociologisch
Instituut verdedigde een aantal stellingen die zouden kunnen
leiden tot verdere ontwikkeling en sanering van de Europese
filmindustrie. Naar zijn mening lijdt deze industrie aan ach
terstand en versplintering als gevolg van de afhankelijkheid
van staatshulp en vreemd kapitaal. Ook hij pleitte voor één
grote Europese verhuurorganisatie als tegenwicht tegen het
Amerikaanse potentieel, evenals voor een harmonisering van
de Europese steunmaatregelen. Spreker kwam tot de conclu
sie, dat het systeem van verliescompensaties afgeschaft zou
moeten worden en dat veeleer met een systeem van crediet-
verlening zou moeten worden gewerkt. Bij de verlening van
het crediet zou als voorwaarde kunnen worden gesteld, dat
de geproduceerde films zouden moeten worden geleverd
aan een nieuw Europees lichaam op het gebied van de film
verhuur. Steun van de E.E.G. zou uitsluitend voorbehouden
moeten blijven aan Europese ondernemingen. De verande
ring van de steun in een credietsysteem zou volgens hem de
beste garantie zijn voor de ontwikkeling van de Europese
filmmarkt, voor haar gezondmaking en voor een volledige
gebruikmaking van de eigen marktmogelijkheden.
Als co-referent trad vervolgens op de heer Enrico Giandli,
secretaris-generaal van de A.N.I.C.A., die waarschuwde het
vrije initiatief niet te beperken, zij het, dat ook hij voorstan
der was van een dynamische aanpak. Hij pleitte voor een
uitbreiding van de co-produktiemogelijkheden, en was in
tegenstelling tot andere referenten van mening, dat een toe
nemende bereidheid bij de Amerikanen bestaat om Europese
films op de Amerikaanse markt te brengen. Ook hij was
voorstander van een coördinatie in de structuur van de film-
leverantie en voorstander van zelffinanciering, met als doel
de vorming van een Europees filmfonds onder Europees
beheer.
Van Duitse zijde werd inzonderheid de televisiepolitiek van
overheidswege als één van de oorzaken van de moeilijkheden
in het filmbedrijf aangeduid. Zo achtte de heer Horst von
Hartlieb, vertegenwoordiger van de filmverhuurdersorgani
satie, alle maatregelen tot sanering vergeefs, indien niet het
vraagstuk van de verhouding televisie/film- en bioscoopbe
drijf zou worden opgelost. Spreker richtte zich tegen een
Europese verhuurorganisatie en waarschuwde voor het ern
stige gevaar van een Europees dirigisme. Men zou van een
Amerikaanse bedreiging in een ambtelijk beheer van de
Europese film geraken. Spreker was wèl voorstander van
meer samenwerking in de Europese verhuur, alsmede van
een gemengd systeem van hulp en credietverlening.
De directeur van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, de heer
J. G. J. Bosman, heeft zich in hoofdzaak bij het betoog van
de heer Horst von Hartlieb aangesloten. Spreker was over
tuigd van de noodzakelijkheid van grotere concentraties, die
nochtans niet gedirigeerd zouden moeten worden, maar uit
het vrije bedrijfsleven zouden moeten voortkomen. Naar zijn
mening zou de bemoeienis van de E.E.G.-instanties uitslui
tend moeten bestaan in het scheppen van een kader, waar
binnen zich zulk een ontwikkeling kan voltrekken. Een van
de middelen is het opheffen van alle voor dit bedrijf dis
criminerende belastingtarieven, waardoor automatisch gro
tere inkomsten voor het bedrijf gaan ontstaan. Een ander
belangrijk middel zal zijn het normaliseren van de betrek
kingen tussen de televisie en het film- en bioscoopbedrijf.