D
Geen breuk
Frappante vormen
Tegemoetkoming
Ontwikkeling
dat niet zo aanvaardbaar geacht. Een
paar weken geleden, bij de plenaire
zitting van de Raad voor de Kunst,
heb ik professor Pen geciteerd, die
ervoor pleitte kunst niet los te zien
van de economie. Juist in de bio
scoop is er sprake van een wisselwer
king tussen enerzijds de culturele film,
die door vorm en inhoud impulsen
geeft aan menselijke bewustwording,
en anderzijds het meer commerciële
produkt dat men nog al eens als amu-
sementsfilm zou willen aanduiden.
Hoewel dat samengaan ook nu nog
niet steeds zonder strubbelingen ver
loopt de recente gebeurtenissen
tijdens de festivals van Cannes, Pesa-
ro en Venetië getuigen daarvan is
het ene zozeer verbonden aan het
ander dat van een soort symbiose ge
sproken kan worden. Geregeld blijkt
dat de filmindustrie waar het accent
op het commerciële ligt, nieuwe en
belangrijke prikkels uit de vrijere en
meer creatieve sector kan verkrijgen;
omgekeerd kan de laatste niet zonder
de faciliteiten van de produktie en de
distributie van het geïnstitutionali
seerde bedrijf uit de voeten. Ik meen
dan ook dat deze symbiose, al geeft
zij wel eens aanleiding tot moeilijk
heden, een goede zaak is.
|e laatste tijd krijg ik wel eens de
indruk, dat merkwaardig
genoeg na ongeveer veertig jaren
bepaalde kringen nu een beëin
diging van die symbiose, een breuk
in de verhouding, voorstaan. Naar
het mij voorkomt, zou zo'n breuk
ernstige gevolgen voor het gehele
filmwezen hebben, waarbij ik denk
aan een verschraling van de indus
trie, die bslangrijke stimulansen
ontbeert. Aan de andere kant zou
men moeten vrezen voor een gefor
ceerd voortbestaan van de vrijere
sector, die dan kunstmatig, als een
couveusekindje, in het leven zou
worden gehouden.
Zulks nog afgezien van de vraag, of
in voldoende mate gelden, die dan
waarschijnlijk voor verreweg het
grootste deel van de overheid zouden
moeten komen, ter beschikking kun
nen worden gesteld om de gevolgen
van zo'n breuk op te vangen, en dus
om zo'n voortbestaan te continueren.
Hierbij dient ook de vraag onder ogen
te worden gezien, of het bedrijfsleven
inderdaad zo nalatig is als men in
sommige kringen wel eens schijnt te
menen. Hierbij wil ik met erkentelijk
heid de initiatieven van Uw Bond
memoreren, die geleid hebben tot
o.m. het Nederlands Filminstituut,
het Produktiefonds en de Filmacade
mie, die alle in grote mate hebben
bijgedragen tot verbetering van het
filmklimaat in Nederland. Ook vele
van Uw leden, zowel producenten,
verhuurders als exploitanten, hebben
individueel aan de totstandkoming en
de exploitatie van Nederlandse films
bijgedragen, waarbij meermalen van
een grote bereidheid tot het nemen
van risico's gebleken is. Ik hoop, dat
de moeilijke omstandigheden, waarin
het bioscoopbedrijf nog steeds ver
keert, geen reden zullen zijn voor een
afname van deze bereidheid.
"jFkeze moeilijke positie van het bio
scoopwezen zal, naar ik aanneem,
ook bij U vragen blijven oproepen.
Men kan daarbij stellen dat de bete
kenis van de film in zijn totaliteit
allerminst is afgenomen. Ik denk hier
bij niet alleen aan de televisie, maar
ook aan het groeiend aantal film-
clubs, liga's en sinds kort ook work
shops.
Over de omvang daarvan kan door
het ontbreken van voldoende gege
vens niet meer dan een vage indruk
worden verkregen. Men mag deson
danks waarschijnlijk toch wel aanne
men, dat zij bedrijfseconomisch ge
zien, nog van weinig betekenis zijn en
dat men ze derhalve in zekere zin als
marginale verschijnselen zou kunnen
beschouwen. Toch lijkt de groei van
deze nieuwe vormen frappant. Zulke
tot activiteit en creativiteit prikkelen
de initiatieven passen geheel in de
ontwikkeling, die futurologen van de
komende maatschappij schetsen. Is
het niet zo, dat vele grote en belang
rijke zaken van vandaag als margi
nale verschijnselen begonnen zijn?
Tk wil van deze gelegenheid nog
graag gebruik maken door iets te
zeggen over de verhouding tussen U
en de rijksoverheid. Ik ben mij wel
bewust, dat ook die in de loop der
50 jaren niet zonder moeilijkheden is
geweest; kwesties als de vermakelijk-
hedenbelasting en Kon. Besluit E 84
zijn geen zaken, waar een jubileum
spreker met weemoed aan zal herin
neren. Toch is de verstandhouding
tussen Uw hoofdbestuur en mijn voor
gangers en mij steeds goed geweest,
een verstandhouding waaraan vooral
een openstaan voor eikaars standpunt,
een begrip voor eikaars mogelijkheden
en moeilijkheden, ten grondslag heeft
gelegen. Voor die goede verstand
houding ben ik dan ook zeer erkente
lijk.
Het verkeer met Uw hoofdbestuur is
steeds openhartig geweest, waarbij
van beide kanten zaken duidelijk wer
den gesteld. Het verheugt mij dat ik
ook nu een zo groot mogelijke open
heid kan betrachten in een kwestie
waar vandaag zo min mogelijk over
gesproken wordt, maar die U zeker
bezighoudt. In verband met het feit
dat de Wet Gemeentelijk Belastingge
bied niet op 1 januari 1969, maar pas
later zal ingaan, kan ik U namens
de minister en de staatssecretaris van
Financiën mededelen, dat de regering
bereid is daarvoor een passende tege
moetkoming te verlenen. U als onder
nemers wordt (evenals trouwens de
overheden) vrijwel dagelijks met vra
gen geconfronteerd als ,,ben ik alert
genoeg om wijzigingen in de maat
schappij in gewoontes, interessen en
gedragspatronen van de bevolking te
onderkennen", en „ben ik initiatief
rijk genoeg om mij, mijn bedrijf, mijn
beleid daarbij aan te passen".
pr wordt wel eens gesteld, dat on
dernemers grosso modo achter de
de ontwikkelingen in de maatschappij
aanlopen. Men vergeet dan echter die
ondernemers, die door nieuwe initia
tieven, nieuwe vondsten, bijdragen tot
de verdere ontwikkeling van de maat
schappij.
Daarvoor is vanzelfsprekend een
grote mate van inzicht, vindingrijk
heid, initiatief en bereidheid tot het
nemen van risico's nodig; in die zin
kan van een creatief ondernemer
schap worden gesproken. Zo'n crea
tief, alert ondernemerschap, waarbij
gestreefd wordt naar een synthese
tussen de culturele, sociale en com
merciële betekenis van Uw bedrijf,
wens ik U van harte toe.
Ik heb straks enkele facetten aan
geduid van het vele goede werk dat
Uw Bond in de afgelopen vijftig jaren
heeft verricht.
Ik ben daarbij bepaald niet volledig
geweest.
Wanneer men zou stellen, dat Uw
Bond ijvert voor de belangen van zijn
leden, dan is dat niet alleen een recht
matige taak, maar ook een taak in
het belang van de gemeenschap. En
dat weer niet alleen omdat het de ge
meenschap goed gaat, als het haar
samenstellende delen goed gaat, maar
ook omdat film- en bioscoopwezen
kunnen bijdragen tot het welzijn van
de mensen.
Als minister van wat men ook wel het
welzijnsministerie noemt, waaronder
13