Drs P. M. H. Cuypers: „Betere opleiding stimuleert het bioscoopbezoek" 4 Publicatie Instituut voor Massacommunicati Televisie: een stimulans Man en vrouw Godsdienst Studie 21 üij het Instituut voor Massacommunicatie te Nijmegen verscheen dezer dagen Communicatie Cahier no. 4, „onregelmatige uitgave" gewijd aan theorie en onderzoek op het terrein van het instituut. Drs. P. M. H Cuypers heeft in no. 4 een bijdrage geleverd onder de titel „Enkele gegevens over de frequentie van bioscoopbezoek van een aantal sociale categorieën in Nederland. Drs. Cuypers geeft aanvankelijk in zicht in de ontwikkeling van de populatie in de theaters, waarin emancipatie van de arbeidersklasse merkbaar wordt, naar meer intellec tuele benadering van het medium in de tweede helft der twintiger jaren, waarmee de tegenkanting tegen de bioscoop afnam. Rond 1930 begon zich in het publiek de gehele bevolking te weerspiegelen Voor wat betreft de samenstelling van het volwassen bioscooppubliek de jeugd laat hij als té specifiek bui ten beschouwing stammen de eerste betrouwbare gegevens uit het midden van de jaren '50! Drs Cuypers grijpt de onderzoeken van De Wolff en Hissink en van het CBS uit 1955-'56 en van het CBS (1963) en Veldkamps Bureau voor Marktonderzoek (1966) tesamen. Hij analyseerde aan de hand van acht criteria t.w. woonplaats, sexe, leeftijd, burgerlijke staat, godsdienst, beroep, opleiding, televisiebezit. Drs. Cuypers constateert, dat vooral het platteland verantwoordelijk is voor de achteruitgang van het bios coopbezoek. Een verklaring acht hij niet gemakkelijk te geven. „Zou de plattelander dan toch fundamenteel anders tegenover de bioscoop staan dan de stedeling of is er slechts spra ke van een - al even moeilijk te ver klaren - faseverschil en zal de ver houding van beider aandeel zich te zijner tijd weer stabiliseren rond het niveau van 1950 of daaromtrent? Het zal duidelijk zijn dat hier intervenië rende variabelen (beroep, godsdienst) in het spel zijn. Met name deze kwes tie - de differentiële achteruitgang in bezoeksfrequentie - lijkt ons spoedig nader onderzoek waard", aldus drs. Cuypers. P Tit de cijfers leidt hij af dat het filmgedrag tussen mannen en vrouwen de laatste jaren enigszins is toegenomen, m.a.w. dat de bezoeks frequentie bij vrouwen sterker is ge daald dan bij de mannen. De oor zaken liggen in het duister. Drs Cuypers constateert ook, dat ons land geen uitzonderingspositie in neemt in het internationaal verschijn sel, dat de jeugd sterk is vertegen woordigd in het filmpubliek. Drs. Cuypers noteert vijf mogelijke verklaringen: a. De gelegenheid voor bioscoopbe zoek is voor jongeren groter dan voor ouderen. b. De bioscoopprogramma's zijn zo danig dat zij vooral jongeren aan spreken. c. Bioscoopbezoek is een jonge ge woonte, die bij ouderen nog géén wortel heeft kunnen schieten. d. Bij ouderen neemt de belangstel ling voor andere vormen van vrije tijdsbesteding toe. e. Jongeren gaan vaker naar de bios coop dan ouderen onder meer omdat de in een welvaartsstaat opgegroeide jeugd beter vertrouwd is met de ge dachte „vermaak óm het vermaak". T\e dalende frequentie van het bios coopbezoek bij toenemende ou derdom wordt voor een zeer groot ge deelte verklaard door het aantal hu welijken per leeftijdsgroep. Het is de categorie met de grotere gezinsbin ding die minder vaak naar de bios coop gaat. De frequentie daalt ook door het aanraken van verlovingen, wat er op zou kunnen wijzen dat het niet zozeer de gezinsbindingen zijn maar een meer algemene sociale bin ding, die de film doet devalueren. De verschillen in bezoeksfrequentie tussen de leden der diverse kerkge nootschappen zijn groot genoeg om wetenschappelijke nieuwsgierigheid op te wekken. De Roomskatholieken gaan het meest naar de bioscoop. Welke mentaliteit predisponeert tot frequent bioscoopbezoek en in hoe verre correleert het bezitten van een dergelijke mentaliteit met het behoren tot een bepaald kerkgenootschap. Zie daar zegt drs. Cuypers twee vragen, die door onderzoek beantwoord kunnen worden. Arbeiderskinderen van 12 tot 17 jaar blijken anderhalf tot twee maal zovaak naar de film te gaan als kinderen van leidinggevenden en wei gestelden. De oorzaak wordt gezocht in de hoeveelheid huiswerk van school. Als de kinderen in de be roeps- of studieleeftijd komen ver schuift de frequentie en bij het ouder worden blijkt de laatste groep veel va ker te gaan dan de eerste. De bezoeksfrequentie neemt toe met het welstandsniveau. Van alle vrouwen gaan juist de leidingge venden het meest naar de bioscoop. Drs. Cuypers schroomt niet de midden en hogere beroepsgroepen in Amerika aan te wijzen als de verant woordelijke elementen voor de in de

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1969 | | pagina 20