Leveringscondities gewijzigd Tot het pakket van voorstellen het welk de Bondsraad in zijn vergadering van 16 december 1969 heeft behan deld, behoorde een voorstel van het hoofdbestuur tot wijziging van het Aanvullingsreglement Bondsvoorwaar- den. Ongeacht het karakter van de overige voorstellen was dit voorstel toch wel van bijzonder belang. De Bondsvoorwaarden en het Aanvul lingsreglement Bondsvoorwaarden hebben in de verhouding tussen film verhuurder en bioscoopexploitant de betekenis van een standaardcontract, waarbij de Bondsvoorwaarden bepa lingen van algemene strekking inhou den en het Aanvullingsreglement Bondsvoorwaarden een voorziening van verdergaande aard geeft. In de gehele naoorlogse periode heeft dit Aanvullingsreglement een speciale functie in het handelsverkeer tussen filmverhuurders en bioscoopexploitan ten vervuld, doordat het, onder meer door de vaststelling van minima- en maxima-filmhuren, het ontstaan en het continueren van evenwichtige verhou dingen in deze bedrijfstak sterk heeft bevorderd. Een dergelijk systeem van leverings voorwaarden, waarbij de onderschei den belangen in hun onderlinge sa menhang zijn afgewogen, mag niet alleen in de internationale filmhandel, doch in de gehele handel, uniek wor den genoemd. Het kon slechts worden gerealiseerd door de speciale con structie van de Bond, waarin film- leveranciers en -afnemers als gelijk gerechtigde leden zijn verenigd, zo danig, dat voor de besluitvorming de medewerking van elk dezer bedrijfs- groeperingen onontbeerlijk is. GEZOND Het is deze constructie, die een ex cessieve prijsontwikkeling, vooral di rect na de oorlog dreigend, heeft ver hinderd en de voorwaarden heeft ge schapen voor een gezonde bedrijfs voering. De omstandigheid, dat an dere factoren, zoals onvoldoende re- serveringsmogelijkheden in het ver leden wegens uitzonderlijke fiscale lasten en het gewijzigde bestedings patroon van het publiek, ongunstig werken, doet daaraan op zichzelf niets af. Het is deze constructie ook, die, zij het veelal na langdurige en moeilijke besprekingen, steeds weer heeft be vorderd, dat het reglementaire stelsel aan nieuwe ontwikkelingen werd aan gepast. Dat onder invloed van de veel heid van belangen die zich hierbij nu eenmaal manifesteren, onmogelijk aan alle verlangens kon worden vol daan, behoeft nauwelijks betoog. Al leen langs de weg van het compromis valt aldus iets te bereiken, doch het is verheugend, dat bij het overleg begrip voor de wederzijdse standpunten aan wezig blijkt te zijn en, wat belang rijker is, bereidheid om met name de economisch zwakkeren tegemoet te komen. Hier demonstreert zich duide lijk de neiging, ook bij het individuele lid, om in de geest van het statutaire doel van de organisatie de problemen te zien in het licht van het algemeen bedrijfsbelang. „PACKAGE DEAL" Sinds de wijziging van het Aanvul lingsreglement Bondsvoorwaarden in 1962 waren er wel bepaalde deside- rata kenbaar gemaakt door de orga nen van filmverhuurders en bioscoop exploitanten, maar tot een hernieuwde behandeling van het vraagstuk der leveringscondities kwam het eerst na de herstructurering van de Bond. Het hoofdbestuur heeft als overleg orgaan met de geuite verlangens als uitgangspunt in de loop van 1969 een aanvang gemaakt met de behandeling van dit, toch altijd weer, zo gecom pliceerde vraagstuk. Het heeft de le den hiervan door middel van het in dat jaar geïntroduceerde systeem van periodieke informatie omtrent de hoofdbestuurswerkzaamheden op de hoogte gebracht, opdat men zich ook in eigen kring nog eens over de zaak zou kunnen beraden en eventueel aanbevelingen zou kunnen doen. Het voorstel, dat het hoofdbestuur na ampele bestudering bij de Bondsraad indiende, hield alle kenmerken in van een „package deal", wat meebracht, dat amenderingen op essentiële pun ten de aanvaarding van het voorstel in gevaar zouden kunnen brengen. Men kan natuurlijk stellen, dat de zaak op deze wijze min of meer is vastgena geld. Men moet zich echter realiseren, dat het ingewikkelde en gevoelige spel, hetwelk in dit soort kwesties moet worden gespeeld om het maxi maal haalbare te bereiken, een andere methodiek niet wel toelaat. In ieder geval moet worden vastge steld, dat het voorstel (evenzeer als de overige voorstellen) een zeer inten sieve en, volgens de nieuwe structure le opzet, naar bedrijfsgroepering ge richte behandeling in de afdelingen heeft gekregen, waarbij toch wel sterk de voldoening over het behaalde re sultaat overheerste. Zowel door de Ex- ploitantenraad als door de Bedrijfs afdeling Filmverhuurders werden en kele amendementen ingediend, die, op één na, door de Bondsraad werden aangenomen. OVERZICHT Het lijkt ons nuttig de voornaamste wijzigingen van het reglement nog eens de revue te laten passeren. Het algemene beginsel, dat de film- huur voor hoofdfilms uitsluitend mag worden bedongen in de vorm van een aandeel in de netto-bioscooprecette (bruto-recette verminderd met omzet- en vermakelijkheidsbelasting) is ge handhaafd. Ofschoon onder aandeel overeenkomstig de bedoeling altijd is verstaan procentueel aandeel, vond men het volledigheidshalve juister dit met zoveel woorden te bepalen, in dier voege, dat het percentage in de vertoningsovereenkomst moet zijn ver meld. Evenzeer is gehandhaafd het principe, dat de filmverhuurder zich ook niet mag vrijwaren voor het risico van minder goede resultaten door het bedingen van een garantiesom. Het omgekeerde, namelijk dat de filmleve- rancier een garantiebedrag toezegt met betrekking tot het aandeel van de bioscoopexploitant in de recettes, is wel toegestaan. Op de regel, dat de filmverhuurder geen garantiesom mag bedingen, zijn enige uitzonderingen mogelijk. Het verbod geldt niet voor Nederlandse hoofdfilms, hetgeen moet worden ge zien in samenhang met het streven van Bondswege om de produktie van deze films te stimuleren, in dit geval derhalve door het scheppen van rui mere financieringsmogelijkheden. Een andere uitzondering op het garan tieverbod is gemaakt teneinde de film verhuurder in staat te stellen bij film- leveranties, die op grond van de re cettecapaciteit van de desbetreffende bioscopen de mogelijkheid van ge ringe filmhuuropbrengsten zeer waar schijnlijk maken, in ieder geval een redelijke vergoeding te bedingen ter dekking van zijn kosten aan verzen ding, materiaal e.d. Voor permanente bioscopen met een bruto-jaaromzet van minder dan 1 van de bruto- jaaromzet van alle Nederlandse bio scopen samen mag de garantiesom per film ten hoogste 40,— bedragen. Voor reizende bioscopen geldt dezelf de regeling, maar als zij een film voor vertoning op meer dan een plaats heb ben gehuurd, kan de garantie ook worden bepaald door het aantal plaat sen te vermenigvuldigen met genoemd bedrag van ten hoogste 40, Voor permanente bioscopen met een bruto-jaaromzet van 1 tot en met 1/4 van de bruto-jaaromzet van de gezamenlijke Nederlandse bioscopen mag de garantiesom ten hoogste 60,bedragen. De jaaromzetten worden bepaald door het gemiddelde te nemen van de om zetten van de voorafgaande drie ka lenderjaren. INDELING De indeling van de bioscopen die on der de garantieregeling vallen, wordt steeds bekend gemaakt na het verstrijken van een kalenderjaar. De regeling gaat dan in op 1 juli daarop-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1970 | | pagina 4