beperken tot een scherm. Waarom
zou hij zijn rol van bemiddelaar tussen
producent en publiek niet ook spelen
als er méér mogelijkheden opdoe
men?
In andere woorden: is het bedrijf van
de vertoner alleen maar gebonden
aan bioscoop of kan het inhaken op
andere media. Het is een kernvraag
en het antwoord zal van bepalende
betekenis zijn voor de toekomst van
het filmbedrijf, De bioscoopexploitant
en de filmindustrie moeten voortdu
rend op de uitkijk staan naar kansen,
die door nieuwe ontwikkelingen wor
den geboden.
Nadat Solleveld ook de vele moeilijk
heden had besproken welke inherent
zijn aan nieuwe vindingen gaf hij te
verstaan, dat vooral de jonge mensen
belangstelling zullen hebben voor
nieuwe dingen als video. De distributie
en afzet van cassettes zullen ver
schillen van die van film. Velen ge
loven dat de videocassette zijn weg
gaat vinden via een verhuursysteem.
Zou het niet kunnen, dat de bioscoop
optreedt als verhuurder? De bioscoop
exploitanten moeten zeer zeker een
onderzoek instellen naar de verschil
lende mogelijkheden!
Solleveld schatte de invloed op de
bioscoop niet zó groot, omdat bio
scoop nu eenmaal een plezier buitens
huis is en thuis kijken geeft niet die
satisfactie van een avondje uit.
Het milieu
James, Gulliver, chairman van Fine
Fare (holdings) Ltd. besprak „The
environment", het bioscoopmilieu. Hij
gaf een sociologisch opgezet over
zicht van „dingen die we allemaal
weten", maar op een bepaalde manier
gerangschikt toch weer nieuw zijn.
Van belang .zijn a. het publiek, b. het
produkt en c. de plaats.
Deze drie onderwerpen sprak hij door
en hij was degeen, die de bioscoop
exploitanten met de neus op het be
grip „symbiotic marketing" drukte. Op
het gebied van sales promotion moet
,the industry' meer en nauwer samen
werken met andere verschaffers van
goederen en diensten om een opti
maal gebruik van de middelen te be
vorderen. Nieuwe wijzen van promotie
moeten worden gevonden b.v. in sa
menwerking met supermarkten en
door dienstverlening. Hij meende, dat
het bioscoopprobleem ten dele kan
worden aangepakt door goed markt
onderzoek en een sterke identificatie
met de wensen van de consument en
de veranderingen daarin.
De supermarktkoning Gulliver (38 jaar)
schilderde geen optimistisch beeld
van de bioscoop zoals hij die zag
hoewel hij de hoop als bioscoopbe
zoeker niet had opgegeven. Hij vond
dat er sprake was van een ouderwet
se, verlopen image en dat er meer
associaties met het verleden dan met
de toekomst door worden opgeroe
pen.
Hij vond ook dat ,the industry' eens
moest bekijken hoe en waarom men
precies de onderwerpen kiest om te
verfilmen en ook hoe aan lokale en re
gionale bioscoopbehoeften kan wor
den tegemoetgekomen. Hij drong er
op aan, dat ,the industry' eens te rade
gaat bij de handel in consumptiegoe
deren.
Communicatie
Sheila Black, redactrice van de Finan
cial Times attaqueerde haar gehoor
met een voordracht over communica
tie en zei: „Naar de bioscoop gaan is
niet iets dat je verkoopt als een manier
om te leven. Hoe je dat wel doet is
een taak voor experts om uit te leg
gen, maar het enige dat mensen aan
trekt in een bioscoop is de film, die er
loopt. Het is niet het avondje uit van
vroeger. De voornaamste reden waar
om de bioscoop zich slecht verkoopt
is, omdat de bioscoop fysiek oncom
fortabel is. Bioscoop is eigenlijk maar
een ongemakkelijke manier van tele
visiekijken,"
Geen winstgarantie
De voorzitter van National Association
of Theatre Owners in Amerika, de
heer Eugene Pieker sprak over harde
realiteiten, maar besloot met toe
komstvisioenen, die ieder voor zichzelf
kan uitleggen of ze al dan niet profij
telijk kunnen zijn.
„De nagenoeg zekere garantie voor
winst bestaat vandaag niet meer voor
film. De produktie realiseert zich niet
meer te kunnen werken in een va
cuüm", zo begon de heer Pieker. Hij
tipte bedrijfsvraagstukken in Amerika
aan, waarvan er één naar voren springt:
dat filmonderwerpen eenmaal gemaakt
vaak minder aanspreken, dan toen zij
nog in het stadium van produktie wa
ren. Catastrofe heeft zich op cata
strofe gestapeld en aan veel projecten
was geen redden meer. De exploitan
ten mogen met instemming het ver
worven inzicht, dat in de Amerikaanse
filmerij baanbreekt begroeten."
Amerika worstelt met de kabel tele
visie als potentiële bedreiging van het
bedrijf en niet minder met de vrij
moedigheid, waarmee filmers aller
hande zaken in films verwerken, „Hoe
maken wij het publiek duidelijk, dat
wij geen pornografen zijn maar res
pectabele zakenlieden," zo riep hij uit.
Ook Amerika ziet een dalende lijn in
de bioscoopbezoeken. Men heeft met
steun van de NATO een blad uit
gegeven „Movies Now", waarvan de
nu verschenen testoplage van 20.000
op zijn uitwerking wordt onderzocht.
NATO heeft voorts cursussen voor na
scholing voor het bedrijf belegd o.a. in
San Francisco, waar de gehele pro
blematiek van theater en publiciteit
met de leden is doorgenomen. Er zul
len meer van dergelijke „siminars"
volgen.
Pickers toekomstbeeld ging tot de
„uiterste grenzen van het technische
kunnen": schermen van nieuwe mate
rialen, nieuwe lichtbronnen, combina
tie van optisch en magnetisch geluid,
onverwoestbare filmbanden, film op
magnetisch band, toepassing van ver
worvenheden uit de ruimtevaart, toe
passing van laser en holografie en
systemen, waarbij centrale computers
voorstellingen in vele theaters tegelijk
vanuit een centraal punt verzorgen.
Ook waagde hij zich aan veronder
stellingen, dat er voorstellingen zullen
komen waarin de bezoeker actief be
trokken wordt bij de filmgebeurtenis-
sen. Hij sprak over theaters met draai
stoelen en „rondom projectie" en
theaters met stoelen, die oplichten,
wanneer ze niet bezet zijn (om snel
lere plaatsaanwijzing te bevorderen).
„Laten wij van onze theaters plaatsen
maken voor plezierige ontspanning
voor jong en oud. Laten wij hen warm-
te, kleur en dramatiek geven en hen
verrassen met de toverstaf van show-
rnanship", aldus Pieker.
Geen industrie
John Heilpern maakte in „The Ob-
server" enkele kanttekeningen over
de overlevingskansen van het film- en
bioscoopbedrijf en zei na de gehele
puzzel van het bestaan of niet bestaan
nog eens te hebben uitgelegd: „Als er
van alles wordt gedaan, is ,the in
dustry' dan veilig gesteld? Niet hele-,
maal! Wat zo fascinerend is in de film
industrie is juist, dat het géén industrie
is. Het kan niet allemaal van bovenaf
worden geregeld zoals in de meeste
andere takken van bedrijf, omdat er
een creatief en onvoorspelbaar uit
gangspunt is: nl. schrijvers. Heilpern
citeert de regisseur Clive Donner: „Als
je een auto maakt, dan kan de pro
duktie jaren en jaren voortgaan. Maar
maak één „Butch Cassidy" en herha
ling is niet mogelijk. Zo blijft er elke
keer een creatief probleem, helemaal
afgezien of er goede of slechte zaken
gedaan kunnen worden. Elke keer is
er een anders prototype en moet de
dobbelsteen opnieuw worden ge
gooid."
Individu
De Brighton-conventie heeft geschie
denis gemaakt door de klaarheid
waarmee het Britse bedrijf geconfron
teerd is met feiten en omstandigheden
of men dat nu prettig vond of niet. En
wat hierbij telde was dat de problema
tiek niet door de buitenwacht werd
aangedragen maar door de bedrijfs-
genoten zelf.
Misschien werd het karakter van de
conventie wel het best samengevat
door de heer Kenneth Rives: „Er zal
altijd bioscoop blijven in welke vorm
ook. Hij keert echter nooit terug naar
wat hij is geweest (en goddank ge
beurt dat niet, want het was in het
verleden maar een „lousy industry").
Vandaag stellen we ons in op een
veel bondiger, compacter zakendoen,
waarin we individueel zorg aan de be
zoekers geven."