Interim-advies betreffende de filmkeuring
De Adviescommissie zedelijkheidswetge-
ving heeft aan de Ministers van Justitie,
van Binnenlandse Zaken en van Cultuur,
Recreatie en Maatschappelijk Werk, en de
Staatssecretarissen van Sociale Zaken en
Volksgezondheid een interimadvies over
de filmkeuring aangeboden. De bewinds
lieden hadden aan de op 11 mei 1970 ge-
installeerde adviescommissie dat interim
advies gevraagd vóór 1 juli 1970.
Het begeleidende schrijven luidde als
volgt:
„De Commissie Zedelijkheidswetgeving
heeft de eer u (de ministers van Justitie,
Binnenlandse Zaken, C.R.M, en de Staats
secretarissen van Sociale Zaken en Volks
gezondheid) hierbij het interimadvies be
treffende de filmkeuring aan te bieden,
over welk onderwerp u aan de Commissie
hebt gevraagd te rapporteren vóór 1 juli
1970. Bij het advies is gevoegd een min
derheidsnota van één lid van de Commis
sie, de heer J. B. Broeksz.
De Commissie heeft tot haar leedwezen bij
haar overwegingen nog geen aandacht
kunnen schenken aan het Advies van de
Raad voor de Jeugdvorming inzake de
Filmkeuring, aangezien dit zeer onlangs
uitgebrachte advies haar eerst ter kennis
kwam nadat haar eigen interimadvies, in
verband met de noodzaak gereed te ko
men vóór bovenvermelde datum, reeds
was vastgesteld. Hier zij slechts als per
soonlijke reactie van de eerste onder
getekende opgemerkt, dat de Raad voor
de Jeugdvorming evenals de Commissie-
Witte en de Commissie Zedelijkheidswet
geving geporteerd is voor handhaving van
de verplichte filmkeuring voor jeugdigen
en zich voorts niet expliciet heeft uitgela
ten over de daarbij te hanteren leeftijds
grenzen. Dit laatste is eveneens in over
eenstemming met het in bijgaand interim
advies ingenomen standpunt, dat thans in
afwachting van de resultaten van nader
onderzoek slechts een voorlopige regeling
geraden is. Bij de voorbereiding van het
eindrapport van de Commissie zal het
Advies van de Raad voor de Jeugdvorming
nader in beschouwing kunnen worden ge
nomen, zoals ook is verzocht in de brief
van de Nederlandse Jeugdgemeenschap
aan de Staatssecretaris van Justitie, d.d.
11 juni 1970, welke in afschrift aan de
eerste ondergetekende is toegezonden.
Het korte tijdsbestek dwong de Commissie
voorts af te zien van haar aanvankelijk
voornemen om het advies vergezeld te
doen gaan van op haar voorstellen geba
seerde ontwerpen tot wijziging van de
Bioscoopwet en het Bioscoopbesluit. Hoe
wel de Commissie niet wil treden in de
redenen, welke de Regering zouden kun
nen nopen ook maar enig uitstel onmoge
lijk te achten, zou de Commissie, indien
de Regering zich in beginsel met haar
voorstellen zou kunnen verenigen gaarne
bereid zijn over de praktische uitwerking
daarvan te adviseren. Mocht de Regering
een nader rapport hieromtrent wensen, dan
zal de eerste ondergetekende aan de
Commissie zo nodig reeds in september
a.s. ter bespreking voorleggen met name
het naar zijn oordeel praktisch heel wel op
te lossen vraagstuk hoe de twee door de
Commissie gedachte commissies, onder
scheidenlijk belast met de keuring van
jeugdigen en met het verstrekken van ad
vies, in één organisatorisch verband onder
dezelfde minister (van C.R.M.) kunnen wor
den gebracht. Voorts zal dan onder meer
ter sprake kunnen worden gebracht het
probleem hoe gehandeld dient te worden
ten aanzien van voorfilms als journaals en
tekenfilms, welke bij het ontbreken van
een nadere regeling indien ze in com
binatie met voor jeugdigen bestemde
hoofdfilms zullen worden vertoond (en dit
zal vaak het geval zijn) ook door de
jeugdfilmkeuringscommissie moeten wor
den gekeurd.
De voorzitter,
w.g. J. Peters
De secretaris,
w.g. J. A. M. van Angeren
HET INTERIMADVIES (integrale tekst)
„Bij uw gemeenschappelijk besluit van
1 mei 1970 tot instelling van de Commissie
Zedelijkheidswetgeving, werd aan deze
commissie o.a. opgedragen
„van advies te dienen omtrent de leef
tijdsgrenzen die bij afschaffing van de
filmkeuring voor volwassenen zullen
moeten gelden voor de vertoning van
films aan jeugdigen. Gevraagd wordt
een interimadvies op dit punt uit te
brengen uiterlijk vóór 1 juli 1970".
De Commissie merkt vooreerst op dat haar
met deze opdracht wel bijzonder weinig
tijd is gelaten om over deze moeilijke en
controversiële vraag van advies te dienen.
Het zal geen bevreemding wekken dat de
Commissie haar overwegingen slechts kon
doen steunen op een uiterst summiere do
cumentatie. In verband daarmede kon het
thans uit te brengen interimadvies niet
meer dan een voorlopig karakter dragen,
in afwachting van het uiteindelijk rapport
van de Commissie. Op dit punt wordt ver
derop nog nader ingegaan.
Met betrekking tot de keuring van films
op hun toelaatbaarheid voor jeugdigen en
de daarbij te hanteren leeftijdsgrenzen wil
de Commissie het volgende opmerken.
De Commissie is door de centrale com
missie voor de keuring van films in de
gelegenheid gesteld om kennis te nemen
van filmmateriaal, dat thans ter keuring
wordt aangeboden. Het is de leden van de
Commissie opgevallen dat er de laatste
tijd in sterke mate sexueel prikkelende ta
ferelen en naar veler mening nog sug
gestiever vertoningen van geweld en
sadisme om deszelfs wille worden aange
boden. De Commissie heeft zich gereali
seerd dat zodanige films, indien de film
keuring niet zou bestaan, in bioscopen ver
toond zouden kunnen worden. Zij verwacht
dat de bedoelde escalatie, die over de ge
hele linie in. de maatschappij waarneem
baar is, zich in de film in de toekomst nog
sterker zal openbaren.
De Commissie is dan ook, in overeenstem
ming met de Commissie-Witte, van oordeel
dat de keuring van films op hun toelaat
baarheid voor jeugdigen dient *e blijven
bestaan.
Aangaande de bij deze keuring te hante
ren leeftijdsgrenzen kan de Commissie
thans geen definitief oordeel geven, aan
gezien zij nog onvoldoende beschikt over
de daarvoor nodige wetenschappelijke ge
gevens omtrent de invloed van de film op
jeugdigen van een bepaalde leeftijd.
Wel acht de Commissie het noodzakelijk
om in afwachting van haar definitieve
advies op dit punt als voorlopige op
lossing voor te stellen de thans geldende
leeftijdsgrenzen van 14 en 18 jaar te hand
haven. Weliswaar bestond bij een aantal
leden een zekere voorkeur voor het aan
houden van de grenzen 12, 16 en 18 jaar,
zulks in verband met de betekenis die deze
leeftijden hebben of vermoedelijk zullen
krijgen in het kinderstrafrecht (12 jaar), in
het onderwijs (verplicht tot 16 jaar) en de
meerderjarigheidsgrens. De genoemde le
den konden zich er evenwel mede ver
enigen, dat als voorlopige maatstaf de
oude grenzen zullen worden aangehouden.
De Commissie ziet als voordeel onder
meer dat aldus wordt bereikt dat kan wor
den afgewacht hoe het aanbod op de f il m-
markt zich zal ontwikkelen als de preven
tieve keuring voor volwassenen wordt af
geschaft. Datgene wat alsdan in de „vrije
sector" zal worden vertoond, kan tot op
zekere hoogte mede bepalend zijn voor het
antwoord op de vraag tot welke minimum
leeftijd deze „vrije sector" kan worden uit
gestrekt. Zij neemt zich dan ook voor in
haar eindrapport hierop terug te komen.
In de praktijk ziet de Commissie het func
tioneren van de verplichte preventieve film
keuring aldus, dat slechts films daarvoor
moeten worden aangeboden, indien be
oogd wordt de vertoning daarvan open te
stellen voor personen beneden de leeftijd
van 18 jaar. De Commissie acht het voorts
noodzakelijk dat het benoemingsbeleid ten
aanzien van leden van die keurende com
missie meer dan thans gericht wordt op
deskundigheid voor de speciale taak van
de keuring voor jeugdigen en dat ook aan
jeugdigen zelf zij het voorlopig ouder
dan 18 jaar een taak wordt toebedeeld.
De Commissie meent overigens dat het de
voorkeur zou verdienen de bedoelde com
missie te doen ressorteren onder het
Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maat
schappelijk Werk.
Bij haar beraadslagingen over de film
keuring voor jeugdigen is de Commissie
reeds aanstonds voor enige vragen komen
te staan welke de keuring van films, be
stemd voor volwassenen, betreffen. Nu aan
de Commissie gevraagd is een interim
advies over eerstgenoemd punt uit te bren
gen, meent zij ook over het tweede enige
opmerkingen te moeten maken. Volgens
haar opdracht heeft de Commissie name-
23