H. Woeller Elke ondernemer met liefde voor zijn vak kan dit doen. informeerd acht en dat 70 soms of regelmatig een onbevredigd gevoel heeft na het zien van een film. Naar zijn mening is dit niet op te heffen door het bijsturen van de advertentiepolitiek en het schaven aan de reclametaal. Hij is van mening dat de noodzakelijke ex- tra-voorliching van het publiek het best kan plaatsvinden via een nieuw medium, namelijk een gids of krant die speciaal voor dit doel in het leven wordt geroepen naast de bestaande media. Drs. Van Westendorp herhaalt nog eens dat hij niet weet of de situatie ten aanzien van de publiciteit in het film- en bioscoopbedrijf slecht is of niet. Hij houdt de mogelijkheid open dat bepaalde, in bioscoopadvertenties gebruikte slagzinnen, ondanks cle vro lijkheid die zij in brede kring kunnen verwekken, wel degelijk kunnen „wer ken" en dus een positieve betekenis voor het bedrijf kunnen hebben. Hij zou dit soort dingen echter méér onder zocht willen zien. De vraag is niet of het aan reclame bestede budget ,,goed" wordt besteed, maar of het op de beste manier wordt besteed. Daar aan kan getwijfeld worden niet al leen qua inhoud, maar ook qua media keuze. We zitten hier om te twijfelen en niet, zoals de heer Bosman terecht op merkte, om halleluja te roepen. Het plan van de heer Frankfurther, hoe ge zond op zichzelf ook, is een kwestie van de omvang van het beschikbare reclamebudget. Vele bedrijven zijn nu eenmaal financieel niet sterk genoeg om zich op dit terrein dure experimen ten te veroorloven. Overigens wil spre ker niet cle indruk wekken, dat hij maant tot overgrote voorzichtigheid; integendeel is hij van mening, dat in het film- en bioscoopbedrijf, gezien de wel degelijk aanwezige mogelijkheden, wellicht iets te weinig aan experimen ten wordt gedaan. De heer Frankfurther merkt op, dat een behoefte aan informatie vergelijkbaar is met bijvoorbeeld de behoefte aan entertainment, en dat hij er dus van uit gaat, dat het publiek bereid is daar voor te betalen. Op het moment dat in formatie werkelijk informatief is be hoeft deze niet gratis te worden aan geboden. Hij had het door hem voorge stelde nieuwe medium dan ook niet ten laste van de bestaande reclamebudget ten willen brengen. De heer Geerts wijst erop, dat het grootste deel van zijn publiek uit jeug dige personen bestaat die de bioscoop als een soort ontmoetingscentrum be schouwen en dat het hem opvalt, dat bij grote films de samenstelling van het publiek naar leefijd veel gevarieerder is dan anders. Hij vraagt of er een ver klaring is voor het feit, dat jongge huwden zo abrupt ophouden met het bezoeken van bioscopen. Dr. Gros merkt op, dat men als jong gehuwde in een eigen omgeving en een eigen woonsfeer terecht komt die men als vrijgezel niet kende. Alleen dat kan reeds een rem zijn op de aandrang bui tenshuis vertier te gaan zoeken. Drs. Van Westendorp deelt mee, dat uit een onderzoek van het reclame bureau PRAD onder tieners duidelijk gebleken is, dat deze zich in hun vrije tijdsbesteding en hun uitgavenpatroon sterk op buitenshuisaktiviteiten richten, terwijl uit een onderzoek ,,De jonge me vrouwen" van hetzelfde bureau precies het omgekeerde naar voren kwam. De heer Geerts concludeert hieruit, dat de bioscopen aangewezen blijven op een jeugdig publiek. Drs. Van Westendorp zegt dat deze conclusie voor een groot deel van de bioscopen lijkt op te gaan, maar dat ondernemingen met meerdere theaters in hun bezit wellicht kunnen segmente ren naar publieksgroepen die thans slechts in geringe mate bereikt wor den. Voorts acht hij het een taak van de Bond om deze dingen te onderzoeken, zoals reeds gebeurt, en vooral ook om te kijken wat er aan gedaan kan wor den door publiciteit, propaganda, pro grammering en zo voorts. De heer Bakker wijst in dit verband op een Intomart-onderzoek in opdracht van de N.O.S., dat naar zijn mening een uitstekend idee geeft van de vrijetijds besteding van de Nederlanders. De heer Blad heeft uit de woorden van Drs. Van Westendorp beluisterd, dat deze van mening is dat de moncltot- mondreclame pas na twee of drie we ken volledig tot uiting zou komen. Spreker moet uit zijn praktijkervaring echter concluderen, dat dit proces veel sneller verloopt. Drs. Van Westendorp zegt dat hij de termijn van twee tot drie weken enkel gebruikt heeft bij wijze van veronder stelling, en dan nog een veronderstel ling die gebaseerd was op ervaring in een andere branche dan het bioscoop bedrijf. De termijn kan sterk variëren. Er zijn twee grootheden waarvan dat afhangt. In de eerste plaats de kontakt- frequentie, het gemiddelde aantal kon takten dat men per week met anderen heeft. Men zal elkaar in de regel niet speciaal gaan opzoeken om te vertel len dat film X zo de moeite waard is om te gaan zien. In de tweede plaats is het produkt zelf van belang, de indruk die het achterlaat. Er is aangetoond dat een zeer belangrijk nieuwtje met mond-tot-mond-reclame binnen 24 uur door geheel Nederland is te jagen. Drie of vier dagen komt mij ten aan zien van sommige films ook heel haal baar voor, maar van andere commer ciële produkten weten we clan weer, dat ze een lange aanlooptijd nodig hebben. De termijn is dus variabel. De kontaktfrequentie van de mensen is vrij konstant. Het zal dus vooral de mate waarin een film indruk maakt zijn die bepaalt binnen welke termijn de mond- tot-mond-reclame effektief wordt. Ge zien het ontbreken van onderzoekser varing op dit terrein, kunt U met Uw praktische ervaring op dit terrein deze vraag momenteel beter beantwoorden dan ik. De heer Van Taalingen dankt de inlei ders en verklaart de ochtendzitting voor gesloten. Dames en heren, ik wil graag beginnen met een woord van dank aan het be stuur van Uw Bond voor de vriende lijkheid mij voor dit congres uit te no digen. Reeds vele jaren bestaat er een hartelijke relatie tussen Uw organisatie en het Hauptverband der Filmtheater in Duitsland. Namens Uw collega's in Duitsland groet ik U. Ik heb de uitnodiging U tijdens dit con gres toe te spreken met het grootste genoegen aanvaard. Het is niet mijn bedoeling U een wetenschappelijke verhandeling aan te bieden, zoals U vanmorgen hebt beluisterd, maar ik wil U een en ander tonen dat uit de prak tijk voortkomt en voor de praktijk be stemd is. Ik hoorde vanmorgen, dat Uw Bond opdracht heeft gegeven voor een uit gebreid marktonderzoek. Ook in mijn land is een dergelijk onderzoek zojuist gereedgekomen. Het is een dik boek werk, geschreven in een onleesbaar sociologisch jargon, en we zijn bezig het te vertalen en samen te vatten op een voor ieder begrijpelijke wijze. Bij ons zijn de meningen verdeeld over de vraag, of wij met de resultaten van dit onderzoek in de openbaarheid moeten treden. Persoonlijk ben ik van mening, dat wij deze dingen onder ons moeten houden. U weet hoe de pers is: de goede dingen ziet men niet of wil men niet zien, de slechte dingen geven met een weer aanleiding tot felle kritiek op het film- en bioscoopbedrijf. Wij weten wel, dat in onze bedrijfstak niet alles 19

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1973 | | pagina 18