Commissie van geschillen
lante gesteld, doch behoort ook naar het oordeel van
de Raad te worden afgeleid uit het relatief gegeven
van de hogere dan gemiddelde recette in de zin van
de Commissie van Geschillen.
Onder overname van het hieromtrent door de Com
missie van Geschillen overwogene en de gevolgde
wijze van berekening bepaalt de Raad van Beroep de
door appellante geleden schade dan ook op
Ook de beslissing, dat van dit bedrag slechts de helft
voor toewijzing in aanmerking komt, wordt door de
Raad van Beroep juist geacht, zij het dat hieraan ten
grondslag wordt gelegd de overweging, dat een ieder,
die schade dreigt te lijden, verplicht is deze schade
zo veel mogelijk te beperken. Door na te laten ge-
intimeerde tijdig te wijzen op de schriftelijk vastge
legde aanbiedingsplicht is appellante te kort gescho
ten en dient zij haar schade ten dele zelf te dragen,
welk deel door de Raad van Beroep evenals door de
Commissie van Geschillen ex aequo et bono op 50%
wordt gesteld.
Het vorenstaande houdt in, dat de eerste grief van appel
lante ten dele en met name ten aanzien van Den Haag en
Rotterdam gegrond wordt geacht en het beroepen arbitraal
vonnis in zoverre niet in stand kan blijven. Met betrekking
tot Amsterdam wordt de grief verworpen.
De tweede grief is op zichzelf gegrond, doch kan geen wijzi
ging in de omvang van het bedrag der schadevergoeding
brengen, terwijl de derde grief als ongegrond wordt ver
worpen. Uit deze samenvatting volgt tevens, dat de door
geïntimeerde aangevoerde incidentele grief niet gegrond is.
Met betrekking tot de kosten van arbitrage wordt over
wogen, dat appellante grotendeels doch niet geheel in het
gelijk is gesteld, zodat nader te noemen verdeling van deze
kosten de Raad van Beroep redelijk voorkomt.
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID:
Verklaart partijen ontvankelijk in het door hen ingesteld
hoger beroep en tegenberoep.
VERNIETIGT het op 13 november 1972 door de Commissie
van Geschillen tussen partijen gewezen arbitraal vonnis,
waarvan beroep voor zover de oorspronkelijke vordering
niet voor toewijzing vatbaar werd geacht en opnieuw recht
doende als goede mannen naar billijkheid.
VEROORDEELT geïntimeerde alsnog binnen twee maanden
na heden de film „The bridge on the river Kwai" aan appel
lante ter vertoning in de door haar te Den Haag en Rotter
dam geëxploiteerde theaters aan te bieden, zulks op ver
beurte van een dwangsom van 20.000,(twintig duizend
gulden) voor iedere stad, indien en voor zover geïntimeerde
niet, niet tijdig of onvoldoende aan deze veroordeling mocht
voldoen.
BEKRACHTIGT genoemd vonnis ten aanzien van de veroor
deling tot schadevergoeding.
VERNIETIGT meergenoemd vonnis ten aanzien van de ver
oordeling in de kosten van arbitrage en in dit opzicht op
nieuw rechtdoende veroordeelt geïntimeerde tot betaling
van drie vierde deel en appellante tot betaling van één
vierde deel dezer kosten in beide instanties.
BEPAALT de kosten op 100,(een honderd gulden) voor
het geding in eerste aanleg en op ƒ500,(vijf honderd
gulden) voor het geding in hoger beroep.
WIJST AF al hetgeen appellante meer of anders heeft ge
vorderd dan hierboven aan haar is toegewezen.
Aldus gewezen te Amsterdam op 7 mei 1973.
Raad van Beroep (Eerste Kamer)
van de Nederlandse Bioscoopbond
w.g. C. J. Blad, waarnemend voorzitter
w.g. L. J. Paerl, lid
w.g. B. J. Schimmel, lid
w.g. W. F. Dubbeldeman, plv.v.v. lid
w.g. B. W. G. van Royen, pl.v.v. leden
w.g. Mr. W. van Heuven, secretaris.
Geschil no. 3719
De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de Neder
landse Bioscoopbond heeft het volgend
ARBITRAAL VONNIS
gewezen inzake:
JOGCHEM'S THEATERS N.V., gevestigd te Amersfoort en
kantoor houdende aldaar aan de Snouckaertlaan 4,
EISERES
contra
BERT HAANSTRA, filmproducent, wonende te Laren (N.H.)
en kantoor houdend aldaar aan de Verlengde Engweg 5,
GEDAAGDE.
De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de Ne
derlandse Bioscoopbond, volgens de Statuten en het Arbi
tragereglement van die Bond benoemd en aangewezen als
arbitragecollege voor de beslechting van geschillen tussen
leden van de Bond onderling:
IN AANMERKING NEMENDE;
dat eiseres bij request dd. 24 februari 1973 een geschil con
tra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request
een afschrift aan dit vonnis is gehecht en hetwelk be
schouwd wordt als hier te zijn ingelast;
dat de Voorzitter der Commissie het geschil ingevolge
artikel 15 sub G van het Arbitragereglement spoedeisend
heeft verklaard;
dat de Commissie partijen heeft opgeroepen tot haar zit
ting, gehouden op woensdag, 14 maart 1973 op het Bonds
bureau te Amsterdam;
dat aldaar verschenen zijn de heren J. van Dommelen,
directeur van eiseres, Bert Haanstra persoonlijk en zijn
bedrijfsleider, K. Broek;
dat de heer J. van Dommelen namens eiseres in hoofdzaak
heeft verklaard, dat haar bezwaar tegen de vertoning van
de film „Bij de beesten af" in het Grand Théatre gebaseerd
is op de economische waarde van de film; dat gedaagde
verlangd heeft, dat eiseres voor deze film dezelfde condities
zou betalen, welke gedaagde bij de andere bioscoopexploi
tanten in het gehele land heeft bedongen; dat gedaagde
heeft aangevoerd, dat hij deze condities nodig heeft om de
film rendabel te maken; dat eiseres daarentegen een
schatting heeft gemaakt van de opbrengstmogelijkheden van
deze film in Amersfoort en daarbij tot de conclusie is ge
komen, dat het economisch niet verantwoord moet worden
geacht de film op de door gedaagde gewenste condities in
het Grand Théatre te vertonen; dat eiseres wel bereid is de
film in de kleinere Cinema Amicitia te vertonen, omdat de op
deze exploitatie drukkende kosten aanzienlijk lager zijn; dat
daar nog bij komt, dat eiseres niet steeds de vrije beschik
king heeft over het Grand Théatre, maar dat in de regel
slechts gedurende vier a vijf dagen per week filmvoorstel
lingen in genoemd theater kunnen worden gegeven;
15