Nederlandse beeldtestfilm
BEDRIJFSPENSIOENFONDS VOOR HET FILM
EN BIOSCOOPBEDRIJF
22
Wij vestigen langs deze weg nogmaals de aandacht op het
bestaan van een Nederlandse beeldtestfilm, die is ontwor
pen door het Genootschap voor Filmtechniek. In dit Genoot
schap zijn technici uit alle geledingen van het film- en bio
scoopbedrijf verenigd.
Het secretariaat van dit genootschap is op het Bondsbureau
gevestigd en de testfilm kan aldaar, desgewenst telefonisch,
worden besteld.
De verkoopprijs is tot nu toe ongewijzigd gebleven en be
draagt 125,voor een lengte van circa 70 meter. Wanneer
een dubbele lengte wordt verlangd, dan bedraagt de prijs
225,inclusief spoel, handleiding en verpakking.
De beeldtestfilm is geschikt voor:
1controle van de vlinderafstelling;
2. controle van de beeldafstand in horizontale en vertikale
richting;
3. controle van de beeldscherpte op de verschillende daar
voor in aanmerking komende punten van het projektie-
scherm;
4. controle van de beeldvertekening;
5. controle op de juistheid van de verschillende filmforma-
ten;
6. controle van de beeldafmetingen.
Het Bedrijfspensioenfonds voor het Film- en Bioscoopbedrijf
heeft over 1973 een gunstig resultaat kunnen boeken.
Dit blijkt uit het dezer dagen verschenen verslag van het
fonds.
Aan premie ontving het fonds ƒ1.373.000,en aan op
brengst van de beleggingen ƒ1.429.000,Het totaal van
de ontvangsten was dus ƒ2.802.000,
Hiervan moest 1.088.000,worden gereserveerd om te zij
ner tijd de pensioenaanspraken te kunnen voldoen die de
deelnemers in het fonds in het jaar 1973 hebben verworven.
Het fonds werkt n.l. volgens het kapitaaldekkingsstelsel.
Jaarlijks worden gelden apart gezet die, tezamen met de
daarmee verkregen rente-opbrengst voldoende zijn om te
zijner tijd aan de deelnemer of bij zijn overlijden aan zijn
achtergebleven vrouw en kinderen de pensioenen te kunnen
uitbetalen waarop zij recht hebben.
Het kapitaal dat op deze wijze gevormd wordt noemt men de
premiereserve. De premiereserve bedroeg op 31 december
1973 ruim ƒ17.900.000,—.
Het fonds beschikt over een rekening voor verhoging van
pensioenaanspraken, waarin een deel van de ontvangen
premies wordt gestort. Uit deze reserve worden jaarlijks toe
slagen op de reeds verworven pensioenaanspraken toege
kend.
Het saldo van deze rekening was op het einde van het ver
slagjaar ruim ƒ2.215.000,—.
Aan uitkeringen werd in 1973 ƒ488.500,betaald. Tezamen
met de toevoegingen aan de premiereserve en enige andere
uitgaven bedroeg het totaal van de lasten 1.851.000,zo
dat een voordelig saldo resteert van ƒ951.500,
Hiervan is ƒ176.300,toegevoegd aan de algemene reser
ve. De reserve bedroeg ultimo 1973 ƒ897.600,dat is 5%
van de premiereserve. Het restant ad ƒ775.200,is toege
voegd aan de rekening voor verhoging van pensioenaan
spraken.
Het totaal van de beleggingen van het fonds bedroeg per
31 december 1973 ruim ƒ21.100.000,—.
Met de beleggingen werd in 1973 een gemiddeld rendement
van 7,12% gemaakt. Door de gunstige financiële positie van
het fonds, welke onder meer een gevolg is van de hoge
rentestand, kon het bestuur besluiten ingaande 1 januari
1974 de tot die datum verworven pensioenaanspraken, zowel
die van de nog niet gepensioneerde deelnemers als die van
de gepensioneerden, met 41/2% te verhogen. Daarvoor was
geen premieverhoging nodig.
Op 31 december 1973 bedroeg het aantal gepensioneerden,
aan wie ouderdomspensioen werd uitgekeerd, 454.
Tezamen hadden zij recht op ƒ358.200,jaarlijks pensioen.
Verder hadden 174 weduwen recht op een jaarlijks pensioen
van 140.400,en hadden 32 kinderen recht op een wezen
pensioen, in totaal ƒ13.100,per jaar.
Het aantal deelnemers voor wie op het einde van het ver
slagjaar premie werd betaald, bedroeg 829. Daarnaast werd
voor 89 deelnemers de verzekering, in verband met hun in
validiteit, voor rekening van het fonds voortgezet.
Eind 1973 telde het fonds bovendien 2108 verzekerden met
premievrije rechten; dat zijn verzekerden die niet meer in
dienst zijn van een aangesloten werkgever. In totaal hadden
dus 3026 verzekerden aanspraken tegenover het fonds. Het
aantal aangesloten werkgevers bedroeg 297.
Op 31 december 1973 hadden voor de werkgevers zitting in
het bestuur de heren W. F. Dubbeldeman, (secretaris), H.
Miedema (plv. secretaris), H. W. Hagenberg, P. J. N. R. Ooms,
E. J. Verschueren, drs. C. A. Voskuil en F. H. W. Weyschedé
en voor de werknemers de heren L. H. Röttger (voorzitter),
J. J. v. d. Veer (plv. voorzitter), Chr. Breijer, J. van Helden,
W. P. van Santé, D. J. H. Swart en H. J. Zwart.
CRM-SUBSIDIES VOOR FILMERS
Het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk
Werk heeft op advies van de Raad voor de Kunst in de
periode van 1 augustus 1973 tot en met 31 juli 1974 aan
H. Curiel, F. Tummers, J. Radema, F. Grasveld, P. Justesen,
H. G. Seipolt, T. Verkroost, J. O. Lammers, F. Jansen, H. Hyl-
kema en R. Kerbosch subsidies verstrekt om filmplannen
tot scenario's en/of draaiboeken uit te werken.
Mej. E. M. Hooykaas en de heer H. Plaat ontvingen een
subsidie voor het vervaardigen van een proeffragment.
Voorts zijn subsidies toegekend voor de realisering van
films onder regie van de cineasten J. Vrijman („Meisje van
dertien"), P. Verhoeff Grote Klaas, Kleine Klaas"), T. Tho-
len („Liefde op sterk water"), A. Apon („Arthur en Eva"),
J. van der Keuken (,,De nieuwe ijstijd"), F. Bromet („Drie
landenpunt"), P. Driessen („David"), B. Eerhart („De jongen
met het mes"), K. Wiertz en J. Verbeek („Showfilm"), W. Bal
(„De korte aarzeling"), en F. Grasveld („Zevenluik - Met
bed en bezoeker").
Met de verlening van deze subsidies was een bedrag van
ca. ƒ910.000,— gemoeid.
DUITSLAND
Het aantal bioscopen in de Duitse Bondsrepubliek (met
West Berlijn) nam in 1973 af van 3.171 tot 3.107. Weliswaar
werden er 108 nieuwe theaters in bedrijf genomen, maar
het aantal bedrijfssluitingen (172) had nog de overhand.
Niettemin is de afneming van de omvang van het Duitse
theaterpark in 1973 beduidend kleiner geweest dan in de
tien daaraan voorafgaande jaren gebruikelijk was; in 1964
telde de Bondsrepubliek immers nog 5.551 bioscopen. Het
is dan ook niet ondenkbaar, dat ook in Duitsland zoals in
ons land in 1973 het ogenblik nabij is, waarop het aantal
bioscopen niet meer afneemt en wellicht zelfs gaat toenemen.
De 3.107 theaters hebben samen 1,2 miljoen zitplaatsen.
Daarnaast zijn er nog 19 autobioscopen en 43 reisbiosco
pen. Het gemiddelde Duitse theater telt 396 zitplaatsen. In
heel het land zijn er 1.167 theaters met minder dan 300 zit
plaatsen en 174 met meer dan 750 plaatsen, waarvan 64
in steden met minder dan 100.000 inwoners.
Bijna 30 procent van de Duitse theaters bevindt zich in ste
den met meer dan 100.000 inwoners. Opmerkelijk is echter,
dat de gemeenten met minder dan 20.000 inwoners toch al
tijd nog 1.433 bioscopen (46,1 procent van het totaal) bezit
ten.