Filmproduktie in Duitsland
In Duitsland heeft men nu sedert 1974 ervaring met het
nieuwe Filmförderungsgesetz, welke wat toen na lange dis
cussies gewijzigd werd en zal gelden tot en met 1978. Zo
als bekend wordt de Duitse speelfilmproduktie sindsdien
op drie manieren gesteund: door gerichte steun per film-
projekt (de zogeheten Projektförderung), door co-produk-
tieo met de Duitse televisie (krachtens het Film/Fernsehen-
Abkommen) en door de automatische steun aan filmprodu
centen uit het zogeheten Grundbetrag. Samsn met een
aantal vaste kosten voor korte films, reclame, steun aan
bioscopen, exportbevordering en dergelijke worden de op
brengsten van de Filmabgabe (momenteel 15 pfennig, tot
1974 nog 10 pfennig per verkocht toegangskaartje) over
deze posten volgens een bepaalde verdeelsleutel verdeeld.
In 1975 bedroeg de totale Filmabgabe 18,4 miljoen mark,
waarvan 48,8 bestemd was voor automatische steun
aan de filmproducenten. In 1976 zal dit nog maar 40,3%
zijn (tegen bijvoorbeeld 84,5% in 1974).
Naast dit alles zijn er dan nog Filmpramien vanwege het
Bundesinnenministerium.
Het Duitse film- en bioscoopbedrijf maakt zich ernstig zor
gen over de onwikkelingen. Juist nu ook in Nederland in
allerlei persberichten melding wordt gemaakt van een
renaissance van de Duitse cinema waarbij dan ge
woonlijk volstrekt verkeerde gegevens gebruikt worden
en nu in sommige kringen het Duitse systeem van Pro
jektförderung om die reden als navolgenswaard wordt aan
geprezen, is het wellicht nuttig in dit blad de feiten eens
op een rijtje te zetten.
In tegenstelling tot vroeger zijn er in Duitsland geen grote
verhuurkantoren meer die in staat zijn grote garantie
bedragen op tafel te leggen voor de produktie van Duitse
hoofdfilms. De teleurstellende bedrijfsresultaten van 1975
en het sombere begin van 1976 hebben aan deze al be
staande situatie geen goed gedaan. De meeste filmpro
ducenten zijn ook niet in staat uit eigen middelen speel-
filmprojekten te financieren, zeker niet als men het ge
hele bedrijfskapitaal en daarmee het voortbestaan van de
onderneming op het spel zou moeten zetten om één ris
kante film van de grond te krijgen.
Daardoor zijn de producenten meer dan vroeger aange
wezen op de steun uit de hierboven genoemde drie bron
nen.
Het probleem is nu, dat in economisch opzicht twee van
de drie bronnen het tegendeel van effektief blijken te zijn.
Zij blijken namelijk niet beschikbaar voor filmprojekten
die direct op een succesrijke bioscoopexploitatie mikken.
Voor wat betreft de films die krachtens het Film/Fernsehen-
Abkommen geproduceerd worden, mede met belangrijke
financiële steun van de televisie waarbij het per film
overigens om bedragen gaat die een Nederlandse omroep
zich in een heel jaar nog niet kan permitteren is dat
nog enigszins begrijpelijk. Gewoonlijk gaat het hierbij om
relatief „kleine" auteursfilms die, ongeacht een meestal
uiterst beperkt roulement in een paar art-houses, recht
streeks voor de televisie bestemd zijn.
In Duitse producentenkringen en in de kring van bioscoop
exploitanten (die met hun Filmabgabe immers alle finan
ciële middelen opbrengen; de Duitse overheid betaalt zelf
geen pfennig op de hierboven genoemde Filmpramien na),
vindt men het veel ernstiger, dat ook de Projektförderung
van de Film Förderungs Anstalt (FFA) in economisch op
zicht geen soelaas biedt voor de filmproduktie en vooral
de continuïteit daarvan.
Volgens het Duitse bedrijfsvakblad, "Filmecho/Film-
woche", lijkt het erop, alsof het (zeer grote) college dat de
Projektförderung beheerst met opzet die projekten steunt
„die meer of minder opzettelijk niet op maar naast de
bioscoop mikken".
Het is op zichzelf natuurlijk prettig en belangrijk, dat mede
op deze manier een aantal artistiek interessante produk-
ties tot stand kon komen de eerder genoemde renais
sance van de Duitse cinema maar het is een misvat
ting te menen, dat hierdoor de Duitse filmproduktie uit het
slop geraakt en dat, dus, het Duitse systeem navolging
verdient.
In de eerste twee jaar sinds het in werking treden van
de wijzigingen in het Filmförderungsgesetz zijn in het kader
van de Projektförderung 20 films gesteund, met bedragen
die varieerden van 100.000 tot 600.000 DM (gemiddeld
335.000 DM) per film. Het ging om de volgende titels:
Bcrlinger (Sinkel/Brustellin)
Wölfe (T. Schamoni)
Umarmuigcn und andere Süchen (Richter)
Sommergaste (Stein)
Nordsee ist Nordsee (Bohm)
Die verlorene Ehre der Kaïharina Blum (Schlöndorff)
Potato-Fritz (P. Schamoni)
Mitgift (Verhoeven)
Das Netz (Purzer)
Der Sternsteinhof (Geissendörfer)
Unordnung und frühes Leid (Seitz)
Ansichten eines Clowns (Jasny)
Die Marquise van 0 (Rohmer)
Bis zur bitteren Neige (Oswald)
Regel ohne Ausnahme (Wenders)
Das eiserne Kreuz (Peckinpah)
Der Fangschuss (Schlöndorff)
Herz aus Glas (Herzog)
Gefundenes Fressen (Verhoeven)
Kreutzer (Emmerich)
Van deze films zijn er acht nog niet gereed (waaronder de
zes laatstgenoemde) en vijf andere zijn in Duitsland nog
niet, of pas zeer onlangs, in roulatie gebracht.
Vier van de twintig films hebben tevens een premie van
het Bundesinnenministerium gehad (250.000 of 300.000 DM)
en tien andere tevens een uitkering krachtens het zoge
heten Grundbetrag (samenhangend met de opbrengst van
eerdere produkties van dezelfde producent), variërend van
1,2 miljoen DM ("Das eiserne Kreuz") en 910.000 DM
("Sternsteinhof") tot 27.000 DM ("Mitgift"), gemiddeld ten
bedrage van 450.000 DM.
Nog steeds sprekend over de bovengenoemde twintig
films: bij veertien van deze films was ook de Duitse tele
visie in de financiering betrokken. De bedragen van deze
participatie zijn niet bekend.
Discussies over een aanpassing van het verfoeilijk geachte
Filmförderungsgesetz zijn in Duitse bedrijfskringen al ja
renlang aan de orde van de dag. De huidige wet, die in elk
geval slechts tot en met 1978 van kracht blijft, moet ook
volgens de mening van een aantal politieke partijen in
Duitsland veranderen. Men is het nog lang niet eens over
de wijze waarop een en ander het best aangepakt kan
worden, maar men vindt dat in elk geval de gelden van de
Filmabgabe uitsluitend ten goede moeten komen aan de
economische zelfhulp van het film- en bioscoopbedrijf en
dat daarnaast de Duitse overheid (Bund plus Lander) een
laak heeft op het gebied van de aanvullende Projekt
förderung.
14