In het antwoord van de Minister van september 1975 kwam tevens tot uiting, dat de banktegoeden, ten aanzien waarvan de Kamer eerder had opgemerkt, dat daarover een te lage rente-opbrengst werd genoten, op dat moment belegd waren tegen de gebruikelijke rentepercentages. Behalve door het subsidiëren van het Productiefonds verleent het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk steun aan de Nederlandse filmproduktie door het verstrekken van opdrachten voor de vervaardiging van korte kunstzinnige films. Voor 1975 was daarvoor een bedrag van 1.615.000, uitgetrokken. De contracten worden afgesloten en afgewikkeld door de Rijks voorlichtingsdienst (RVD), ressorterend onder het Ministerie van Algemene Zaken. Het was de Kamer opgevallen, dat tussen de standaardcontracten die door de RVD en door het Productiefonds worden gehanteerd, enkele verschillen be staan. Deze verschillen betreffen onder meer het tijdstip van de eerste termijn betaling en de minder vergaande mogelijkheden van de RVD met betrekking tot de controle op de produktiekosten. In februari 1973 heeft het College de toenmalige Minister-President, Minister van Algemene Zaken, verzocht zijn mening daaromtrent te geven. In zijn antwoord van februari 1974 zegde de huidige bewindsman toe ten aan zien van de twee genoemde punten wijzigingen te zullen aanbrengen in de film- contracten en de daarbij behorende algemene voorwaarden. Aangezien een in de verslagperiode uitgevoerde controle uitwees, dat deze toezeggingen nog niet verwerkelijkt waren, heeft de Kamer de Minister-President, Minister van Algemene Zaken in september 1975 gevraagd een spoedige totstandkoming van de nieuwe regelen te bevorderen. Zij heeft op deze laatste brief nog geen reactie ontvangen." De passage in het rapport aangaande de subsidiebijdrage aan het Productiefonds van de kant van de Nederlandse Bioscoopbond geven ons aanleiding dit aspect nog eens nader te belichten. De Bond heeft in 1956 bij de oprichting van het Productiefonds met het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen een afspraak gemaakt, waarbij de orga nisatie zich verbond om gedurende tien jaar f 200.000,per jaar beschikbaar te stellen ten behoeve van het Productiefonds. Verdergaande verplichtingen heeft de Bond niet op zich genomen. De opzet was om samen met de Rijksoverheid te trachten de Nederlandse hoofdfilmproduktie, die destijds volkomen was gestrand op de enorme financiële problematiek ervan, leven in te blazen. De hoogte van de Bondsbijdrage was voor vele jaren vastgelegd, omdat de contributieopbrengsten waaruit zij moet worden geput, geen meerdere ruimte boden. Voorts was men ervan uitgegaan, dat het Rijk geleidelijk tot een meer adequate subsidiëring ten behoeve van de Nederlandse hoofdfilm zou overgaan. Na afloop van de periode van tien jaar heeft de Bond de jaarlijkse subsidiëring van het Productiefonds binnen de budgettaire mogelijkheden voortgezet. Daarenboven heeft de organisatie jaarlijks een half miljoen gulden beschikbaar gesteld ter ver strekking van renteloze leningen aan de filmproducenten. Bovendien worden de uitvoerende werkzaamheden van het Productiefonds (secretariaat, controle, admini stratie, begeleiding) door het Bondsbureau verricht tegen een zo geringe kosten vergoeding, dat langs deze weg een aanzienlijke extra subsidiëring wordt gegeven. Wanneer voor een dergelijke omvangrijke en gespecialiseerde werkzaamheid, die op het Bondsbureau een van de hoofdtaken vormt, een afzonderlijk secretariaat zou worden gecreëerd, dan zou daarvoor al gauw enige tonnen meer moeten worden uitgegeven. In sommige kringen pleegt men de laatste tijd op wat denigrerende wijze over de financiële Bondsbijdrage aan het Productiefonds te spreken. Men vergelijkt deze bijdrage dan met het Rijkssubsidie, in 1976 bedragende f 3.380.000,Men ver onachtzaamt dan gemakshalve het effekt van de Bondsmaatregelen ten behoeve van de Nederlandse filmproduktie in hun totaliteit. Een deel van deze maatregelen is reeds opgesomd. Doch er is nog een belangrijk element.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1976 | | pagina 4