Dank zij de speciale regeling die de Bond op het terrein van de filmhuurcondities
ten gunste van de Nederlandse film heeft getroffen, staan de bioscoopexploitanten
gemiddeld een groter part van de recettes af voor de nationale film dan ten aanzien
van de buitenlandse film het geval is. Uitgedrukt in geld komt dit extra aan auteurs
rechten voor de Nederlandse film de laatste jaren gemiddeld neer op 1,5 miljoen
gulden.
Voor het beoordelen van de hoogte der financiële bijdragen in verschillende vor
men van de kant van de Bond, moet het effekt van het hogere auteursrecht mede
in aanmerking worden genomen. Men kan immers moeilijk én een hogere Bonds
bijdrage én een extra hoog auteursrecht verlangen van hen die van het een en an
der de bron zijn. In sommige beschouwingen wordt deze samenhang volkomen ge
negeerd, mogelijk ook uit onbekendheid met de materie.
Het is teleurstellend, dat dit aspect in de rapportering van het Ministerie van C.R.M,
aan de Algemene Rekenkamer kennelijk ook niet tot uiting is gebracht. Blijkens het
verslag van de Rekenkamer heeft de Minister de Kamer doen weten, dat de finan
ciële positie van het bioscoopwezen geen aanleiding heeft gegeven de Bond te
bewegen tot een hogere bijdrage, d.w.z. de bijdrage in engere zin genomen. Het zou
echter juister zijn geweest, indien de Minister in zijn conclusie het effekt van het
complex van Bondsvoorzieningen mede zou hebben betrokken. Doet men dit, dan
blijkt de totale "steun" van het film- en bioscoopbedrijf aan de Nederlandse fiim-
produktie over 1975 immers uit te komen op een bedrag van rond 2,5 miljoen.
Gezien de Rijksbijdrage voor 1975 aan het Productiefonds van circa 3,1 miljoen
betekent zulks, dat het "bedrijf" bepaald niet bij het Rijk is achtergebleven, mede
gelet op de oorspronkelijke 3 2 verhouding in de bijdragen.
Voorts in aanmerking genomen de belangrijke rol die filmverhuurders en bioscoop
exploitanten spelen bij de financiering van de produktiekosten, kan worden gesteld,
dat de verwevenheid van het "bedrijf" met de nationale filmproduktie groter is
dan ooit.
De omstandigheid, dat de risico's, verbonden aan de hoofdfilmproduktie als gevolg
van de hoge produktiekosten, ondanks alle overheids- en bedrijfsmaatregelen groot
blijven, vloeit met name voort uit de beperkte omzetmogelijkheden in een klein land
als het onze. Een reële verbetering van de situatie zal derhalve in de eerste plaats
moeten worden verkregen door een vergroting van het afzetgebied. In wezen hebben
wij hier op kleine schaal te maken met dezelfde problematiek waarmede de Euro
pese film, d.w.z. de in de Europese Gemeenschap vervaardigde film, heeft te kam
pen. Op deze Europese problematiek gaan wij in een volgend nummer nader in.