OVERWEGENDE:
dat de heer Van Raab van Canstein na
mens gedaagde sub 2 in hoofdzaak
heeft verklaard, dat zij niet betwist dat
eiseres contractueel recht heeft op
voortzetting van de vertoning van de
film 'Operation Thunderbolt' in haar
theater te Rotterdam in de week van
22 september a.s. dat zij echter op
grond van het feit dat de inkomsten de
eerste week tot en met zondag van een
zodanige aard waren, dat zij het niet
gerechtvaardigd vond de voorstellingen
voort te zetten, genoopt was af te zien
van deze voortzetting; dat de verliezen
van de eerste week deze mogelijkheid
niet lieten; dat zij getracht heeft samen
met gedaagde sub 1 met eiseres tot
een oplossing te komen, doch dat deze
de voorgestelde oplossingen —compen
satie of een uitgestelde move-over
van de hand heeft gewezen en geen
andere regeling wilde; dat zij nog
steeds bereid is met eiseres tot een
compromis te komen; dat het gebrui
kelijk is in het film- en bioscoopbedrijf
dat verhuurder en exploitant in geval
len als het onderhavige met elkaar over
een oplossing praten;
dat de heer Van Praag namens gedaag
de sub 1 het verklaarde namens ge
daagde sub 2 heeft onderschreven; dat
zij verder in hoofdzaak heeft verklaard
dat eiseres als oplossing in de eerste
plaats compensatie is aangeboden en
ten tweede een verlate move-over met
1 of 2 weken tussenruimte, toen bleek
dat eiseres niet akkoord ging met het
geheel stoppen van de vertoningen;
dat de Voorzitter heeft gevraagd waar
om gedaagden een uitgestelde move-
over hebben voorgesteld; men had in
het contract toch al een move-over;
dat de heer Van Praat hierop heeft ge
antwoord, dat dit is gebeurd, omdat de
films die in de move-over theaters in
Den Haag en Rotterdam liepen recet
tes maakten, die niet rechtvaardigden
de films eruit te nemen; dat er geen
verplichting tot prolongatie was;
dat de heer De Haan, mede in verband
met de verklaringen namens gedaag
den, namens eiseres nog in hoofdzaak
heeft verklaard, dat gedaagden hem
voor een fait accompli plaatsten en
zonder meer stelden, dat de film eruit
moest en geen move-over kreeg, omdat
de resultaten niet goed waren; dat ei
seres dit niet kon accepteren; dat zij
reeds eerder terzake van de vertoning
van deze film concessies had gedaan;
dat oorspronkelijk was overeengeko
men, dat de film die al veel eerder
had moeten lopen twee weken in
een groot theater zou draaien; dat in
onderling overleg was overeengekomen
dat_de vertoningen de tweede week in
een klein theater zouden worden
voortgezet; dat gedaagden in staat zijn
de vertoningen in de overeengekomen
theaters voort te zetten, omdat zij zon
der enige verplichting de lopende films
prolongeren; dat eiseres daarom een
uitgestelde move-over die oorspron
kelijk alleen werd aangeboden; de ove
rige voorstellen dateren van na het in
dienen van het geschil onjuist vond
en niet wilde accepteren; dat zij voor
zag dat daar afstel van zou komen, ge
zien de grote moeite die gedaagden
hebben met plaatsingsruimte; dat men
voor wat de resultaten betreft nooit
tevoren kan weten of de tweede week
in het kleine theater ook slecht zal
zijn; dat dit geschil voor eiseres een
principieel geschil is; dat er een con
tract is; dat de verhuurder in het on
derling verkeer met de exploitant wel
iswaar bereid moet zijn over een con
tract te praten, maar deze niet kan ac
cepteren, dat een contract op materi
ele gronden niet wordt gehonoreerd;
dat eiseres en gedaagden 1 en 2 lid zijn
van de Nederlandse Bioscoopbond en
dat ingevolge artikel 27 van de Statu
ten en artikel 1 van het Arbitrage
Bondsreglement van de Nederlandse
Bioscoopbond alle geschillen tussen le
den van de Bond onderling met uitslui
ting van de burgerlijke rechter onder
worpen zijn aan de Bondsarbitrage, zo
als die is geregeld in dat reglement;
dat dus de Commissie van Geschillen
bevoegd is van het onderhavige geschil
kennis te nemen en daarin uitspraak te
doen als arbitragecollege, welks beslis
singen vatbaar zijn voor hoger beroep
bij de Raad van Beroep van de Neder
landse Bioscoopbond;
dat tussen eiseres en gedaagden con
tractueel is overeengekomen, dat de
film 'Operation Thunderbolt' na de
eerste weekvertoning in Metropole 1 te
Den Haag en in Thalia te Rotterdam
een aansluitende tweede weekverto
ning krijgt in respectievelijk Metropole
2 te Den Haag en Cineac N.R.C, te
Rotterdam, hetgeen door gedaagden
niet wordt betwist;
dat gedaagden echter op grond van de
uiterst slechte resultaten in de eerste
week deze verplichtingen niet wilden
nakomen, zulks jegens eiseres te ken
nen hebben gegeven en allengs verschil
lende voorstellen voor een regeling ter
tafel hebben gebracht, welke eiseres
niet bereid blijkt te accepteren;
dat overleg tussen exploitant en ver
huurder in gelijksoortige gevallen over
een oplossing voor een andere regeling
dan het contractueel overeengekomene,
niet ongebruikelijk is, en men in de
praktijk ook meermalen daarover over
eenstemming bereikt;
dat echter ingeval een dergelijke over
eenstemming niet tot stand komt,
uiteraard de contractuele verplichtin
gen onverminderd blijven gelden;
dat in het onderhavige geval tijdens het
verhoor van partijen is komen vast te
staan, dat enerzijds eiseres gedaagden
aan volledige uitvoering van het con
tractueel overeengekomene is blijven
houden, waartoe zij het recht heeft, en
dat anderzijds een aansluitende move-
over naar de overeengekomen move-
over theaters niet door prolongatiever
plichtingen van deze theaters onmoge
lijk was;
dat gedaagden op vorenstaande gron
den verplicht zijn tot volledige nako
ming van het contractueel overeenge
komene, weshalve de vordering van ei
seres jegens gedaagden gegrond moet
worden geoordeeld en gedaagden moe
ten worden veroordeeld de overeen
komsten met eiseres terzake van de
film 'Operation Thunderbolt' respec
tievelijk voor Den Haag en Rotterdam
volledig na te komen;
dat gedaagden tevens moeten worden
veroordeeld in de arbitragekosten, wel
ke in totaal zijn begroot op f 100,— en
dat deze door gedaagden gelijkelijk
dienen te worden gedragen;
RECHTDOENDE ALS GOEDE
MANNEN NAAR BILLIJKHEID:
VEROORDEELT gedaagden sub 1 en
2 ieder voor zich, de huur- en verhuur
contracten dd. 12 september 1977
tussen haar en eiseres betreffende de
film 'Operation Thunderbolt', genum
merd respectievelijk 002990 en
002991, volledig na te komen, ook
voor wat betreft de tweede week;
VEROORDEELT gedaagde sub 1 tot
betaling van de helft van de arbitrage-
kosten, welke in totaal zijn begroot op
f 100,—, zodat te harer laste komt een
bedrag van f 50,— (vijftig gulden);
VEROORDEELT gedaagde sub 2 tot
betaling van de helft van de arbitrage-
kosten, welke in totaal zijn begroot op
f 100,—, zodat te harer laste komt een
bedrag van f 50,— (vijftig gulden).
Aldus gewezen te Amsterdam
op 20 september 1977
De Commissie van Geschillen
(Eerste Kamer) van de
Nederlandse Bioscoopbond:
J. van Willigen, Voorzitter
J. van Dommelen, lid
J. Arkenhout, lid
De Secretaris der Commissie
van Geschillen:
Mej.Mr. CA. Krietemeyer