VONNIS De Arrondissementsrechtbank te Amsterdam, vijfde kamer rechtdoende in strafzaken: Gezien de stukken in de zaak van de Officier van Justitie tegen de vennootschap onder firma 'Firma Flora Theater' gevestigd te Amsterdam-C, Amstelstraat 24, kantoorhoudende aldaar, Marnixstraat 404; Gelet op het onderzoek ter terechtzitting van 15 en 22 sep tember 1977 en 19 januari 1978; GEZIEN de stukken, waaronder het tussenvonnis dezer rechtbank van 6 oktober 1977; OVERWEGENDE dat de Rechtbank uit dat tussenvonnis overneemt de inhoud van de telastelegging; OVERWEGENDE dat de Rechtbankbij dat vonnis de stuk ken heeft gesteld in handen van de Rechter-Commissaris be last met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank teneinde na te gaan: a. of door een ten deze deskundig persoon of instelling op wetenschappelijk verantwoorde wijze een onderzoek op het onderwerpelijk terrein kan worden verricht; b. en indien zulks het geval mocht blijken te zijn deze per soon of die instelling een onderzoek te doen instellen ter beantwoording van de vraag of de afbeeldingen van sexuele handelingen zoals deze in de film 'Deep Throat' in bioscooptheaters worden vertoond, door een voor het Nederlandse volk representatief te achten meerderheid wordt ervaren als strijdig niet de eerbaarheid; OVERWEGENDE dat de Rechter-Commissaris voornoemd bij schrijven van 16 december 1977 heeft overgelegd een brief van dr. W. Buikhuizenalgemeen adviseur wetenschap pelijk werk bij het Ministerie van Justitie, dd. 6 december 1977, die daarin concludeert dat het onder a. bedoelde on derzoek 'niet goed mogelijk is', althans wanneer het al zou worden verricht de waarde van het resultaat onzeker blijft; OVERWEGENDE dat deRechtbank, zoals in het vonnis van 6 oktober 1977 overwogen, mede gelet op het door de Ad viescommissie zedelijkheidswetgeving uitgebrachte rapport en de meningsvorming ten deze in de Staten-Generaal, in de ontwikkeling van de opvattingen omtrent de zeden van het Nederlandse volk, aanleiding had gevonden de bovenvermel de opdracht aan de Rechter-Commissaris te geven; OVERWEGENDE dat nu is gebleken dat de bedoelde op dracht praktisch niet uitvoerbaar is en de Rechtbank derhal ve Haar overtuiging niet zal kunnen toetsen aan een des kundigenverslag als bedoeld in artikel 344 onder 4e van het Wetboek van Strafvordering, de Rechtbank Haar overtui ging m.b.t. het bewijs van dat element van het feit dat aan het handelen het strafbaar karakter geeftn.l. het aanstoot gevende der afbeeldingen, nu ook uit geen ander wettig be wijsmiddel daaromtrent iets is gebleken of kan blijken, dient te gronden op Haar uitleg van eerbaarheid als alge meen begrip zoals dat moet worden opgevat naar de hier te lande heersende, zeden, welke worden bepaald door de bij een belangrijke meerderheid van het Nederlandse volk op dit punt levende opvattingen dat de Rechtbank dit laatste opvat in die zin dat het voor het bewijs van het telastegelegde noodzakelijk is dat een be langrijke meerderheid van het Nederlandse volk gekwetst wordt in haar gevoelens van eerbaarheid door afbeeldingen als de onderhavige; dat de Rechtbank bovendien van mening is dat niet iedere zodanige kwetsing strafrechtelijk relevant is, doch dat dit slechts het geval is met betrekking tot een kwetsing van min of meer ernstige aard, zoals ook wel valt af te leiden uit de maximum straf van een jaar gevangenisstraf die op het telas tegelegde delict is gesteld; dat de Rechtbank in Haar beschouwingen wil betrekken het door de raadsman aan de Rechter-Commissaris overgelegde rapport van het Nederlands instituut voor Sociaal Sexuelo- gisch onderzoek (N.I.S.S.O.) van oktober 1977 no. 19: 'Sex-uitbeelding en sex-verbeelding', maar dan wel met zeer grote reserve, aangezien a. veel van de daarin gerelateerde onderzoeken betrekking hebben op het buitenland en derhalve voor de beoorde ling van de opvattingen, levende bij het Nederlandse volk, slechts betrekkelijke waarde hebben; b. het in liet algemeen geen nuancering geeft naar intensi teit van de gevoelens die het kijken naar bedoelde af beeldingen opwekken; c. het slechts summiere aanduiding bevat omtrent het ge bezigde materiaal; d. de geënquêteerden, in het bijzonder voor wat betreft de Nederlandse onderzoeken, geen doorsnee vormen der be volking, maar veeleer bepaalde lagen der maatschappij betreffen; dat de Rechtbank uit dit rapport begrijpt dat het aanschou wen van, naar de Rechtbank aanneemt, soortgelijk materi aal als het onderhavige, complexe gevoelens en spanningen kan oproepen, die niet in direct verband behoeven te staan met. de door de wetgever bedoelde 'aanstotelijkheid voor de. eerbaarheid', maar met name daarin niet kan lezen, noch eruit concluderen, dat het aanschouwen ernstige kwetsing van de gevoelens van eerbaarheid bij een belangrijke meer derheid der geënquêteerden opgeroepen heeft; dat de Rechtbank in aanmerking neemt dat het hier betreft een gebied waar de mens bij uitstek ambivalente reacties vertoont met name in die zin dat iemand weliswaar genoe gen schept in het bekijken van een bepaalde film, b.v. 'Deep Throat', en derhalve een dergelijke film niet aanstootgevend vindt, maar zich aan de andere kant daarvoor ten opzichte van zichzelfen/of anderen schaamt, zodat de vraag of de af beelding waarom het gaat voor een dergelijk iemand aan stootgevend is, zelfs al zou hij dat zeggen, nauwelijks als op betrouwbare wijze beantwoord kan worden beschouwd; dat de Rechtbank mede in Haar overwegingen betrekt dat de inhoud die aan het begrip eerbaarheid wordt gegeven vooral in de laatste jaren aanzienlijke en snelle wijzigingen heeft ondergaan en nog ondergaat in de richting van grotere tolerantie, hetgeen ook naar voren komt uit het hiervoor aangeduide rapport van de Adviescommissie zedelijkheids wetgeving en de meningsvormen in de Staten-Generaal OVERWEGENDE dat de Rechtbank, gelet op hetgeen hier voor is overwogen, onvoldoende aanwijzingen heeft om te komen tot de overtuiging dat door het vertonen van de. in de telastelegging bedoelde film op of omstreeks het tijdstip aldaar genoemd (en ook daarna) een belangrijke meerder heid van het Nederlandse volk zodanig ernstig zou worden gekwetst in haar gevoelens van eerbaarheid (zoals nader om schreven in de arresten genoemd in het tussenvonnis der Rechtbank van 6 oktober 1977) dat dit strafrechtelijk rele vant zou zijn en dat dit zeer zeker niet het geval is geweest met betrekking tot de (vele) bezoekers van het bioscoop theater aangezien deze middels duidelijke aanduiding op de hoogte waren gebracht van de strekking van de onderwerpe- lijke film en derhalve i.c. geen sprake was van een onver hoedse en niet gewilde confrontatie

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1978 | | pagina 6