SAMEN NAAR DE FILM -JA, ELLENDIG!
door Berend Boudewijn
Het gaat slecht met het bioscoopwezen dat lees je zo nu en dan in
de krant. Die berichten hebben een beschuldigende ondertoon: het
barbaarse publiek laat de toegewijde dienaren van de jongste muze
lelijk in de kou staan. Maar als de schuld ergens ligt, dan is het wel
bij dat bioscoopwezen zelf. Het publiek wordt zodanig bejegend dat
bioscoop-bezoek eigenlijk is voorbehouden aan masochisten.
Aan de films ligt het niet. Er worden genoeg mooie films gemaakt,
waar ik graag naar toe wil. Maar dat een film mooi zou kunnen zijn,
zal de bioscoopexploitant een zorg zijn.
Om te beginnen knipt hij er op willekeurige plaatsen essentiële stuk
ken uit want "de film is te lang" (vaak wordt ook nog de projector
een flink stuk boven de normale afdraaisnelheid afgesteld). De lange
film duurt nu kort genoeg om hem op een meesterlijk gekozen onlo
gisch tijdstip onverwacht te onderbreken voor een door elke bezoe
ker verafschuwde pauze.
Die pauze dient voor de verkoop van beschimmelde snoeperijen en
koffie gezet van afwaswater, beide tegen exorbitante prijzen; het één
te koop bij een levensmoe meisje met een uitstalbord voor de buik
en het ander in wat heel treurig "onze gezellige foyer" heet overi
gens niets anders dan de oorspronkelijke bezemkast, die door een
louche architect is opgeverfd met kleuren, waar ze in het ooglijders-
gasthuis al jaren tegen vechten.
Vroeger viel die pauze na het zg. voorprogramma. Maar dat voor
programma bestaat langzamerhand alleen nog maar uit een eindelo
ze reeks stukgedraaide reclamefilmpjes voor uit de verkoop genomen
artikelen, zodat het publiek ging proberen die ellende te ontlopen
door later te komen. Eerst werd toen het personeel op straffe van
ontslag verboden te verklappen hoe laat de hoofdfilm begint. Blijk
baar geen waterdichte maatregel want vervolgens sloeg het bioscoop
wezen toe met een even geniale als simpele oplossing: botweg in het
midden van de f Urn de projector stilzetten pauze.
Ondanks alles blijft het gevaar dat de bezoeker door de film zo ge
boeid raakt, dat hij alle ellende er omheen vergeet. Dit wordt onder
vangen door de zg. C.P. (Creatieve Projectie). Onder C.P. wordt ver
staan al datgene wat het publiek ondergaat als hinderlijk en onaange
naam bij het kijken naar een film. Bijvoorbeeld projecteren op een
verkeerd formaat doek, waardoor flinke repen van het beeld worden
afgesneden. Ook kan de projector op onscherp worden gedraaid. En
vóór het afdraaien wordt vaak de film in zijn geheel langs een aantal
scherpte spijkers getrokken om van die mooie verticale strepen te
krijgen, waardoor de handeling zich in een permanente tropische re
genbui lijkt af te spelen.
Verfijningen zijn mogelijk. "Scènes Uit Een Huwelijk" was 3 1/2
uur alleen aan de rechterkant scherp! Een staaltje van technisch
meesterschap waarvoor ongetwijfeld een speciale lens geslepen is.
"Sic'était d refaire" begon als hoorspel; tot het publiek tenslotte
ging protesteren bleef het scherm duister want er werd geprojec
teerd zonder lamp.
Het is trouwens merkwaardig dat bioscoop-bezoekers over het alge
meen alles murw geslagen over zich heen laten komen. Zelfs die mid
dag toen ik met 23 andere bezoekers in het midden van "Vier
Zwaarmoedige Verhalen" zeker tien minuten in doodse stilte heb
zitten staren naar een half-wit scherm met op de nadere helft de
roerloze projectie van de restanten van het beeldje waar de film ge
broken was, zelfs toen bleef iedereen gelaten zitten.
Over details, zoals krakkemikkige, veel te nauwe stoelen en vloerbe
dekkingen bestaande uit een laag kleverig, soms smeulend, soms
smeltend afval, heb ik het maar niet. Ook niet over het feit dat elke
service-vermindering aan de kassa gecompenseerd wordt met een fik
se prijsverhoging. Zelfs niet over het feit dat er wel uitzonderingen
zijn.
Alleen zou ik in de krant inplaats van klaagzangen over het
bioscoopwezen wel eens een lofzang willen lezen op de hondetrouw
van de bioscoopbezoekers.
De heer Boudewijn heeft kennelijk een "grappig" stukje
willen schrijven. Dat blijkt ook uit zijn lachende beelte
nis die bij het artikel is geplaatst. Het komt ons voor, dat
een artikel van een dergelijke teneur ver beneden de jour
nalistieke maat is. Hier wordt een onbehouwen aanval
gedaan op een gehele bedrijfstak, waarbij het oogmerk
kennelijk niet is geweest het lanceren van gemotiveerde
kritiek, doch het opvoeren van een verplicht vermakelijk
nummer.
Men kan natuurlijk schouderophalend aan een dergelijk
artikel voorbijgaan, doch het lijkt ons juist naar aanlei
ding van het stuk hier een paar opmerkingen te plaatsen.
Laten wij vooropstellen, dat er vanwege het bioscoopbe
drijf geen passiviteit is, maar integendeel een zeer actief
beleid. Er is ook geen verwijt in de richting van het bar
baarse publiek dat het laat afweten. Er is wel een consta
tering, dat het in de vermaakssector in ons land geen een
voudige zaak is. Zelfs de heer Boudewijn kan worden
verondersteld zulks te weten.
Ondanks alle ellende, waarmede de bioscoopbezoeker
volgens de heer Boudewijn wordt geconfronteerd, is de
bioscoop nog steeds verreweg de grootste sector van het
openbare vermaak. Als men het bezoek aan bioscopen,
beroepstoneel, concerten, opera, operette, ballet, musicals
en sportuitvoeringen bij elkaar telt, dan neemt het bio
scoopbezoek ongeveer 2/3 deel van het totale bezoek in
beslag. Voor sportuitvoeringen ligt het aandeel op circa
20% en de overige genoemde vermakelijkheden maken
elk enkele procenten van het totaal uit.
Als er klappen zijn gevallen door de komst van de tele
visie en de wijzigingen van het patroon van de vrijetijds
besteding sedert het einde van de vijftiger jaren, dan heeft
het openbare vermaak in zijn geheel daarvan de nadelige
invloed ondervonden: de bioscoop net zo goed als de
schouwburg, het concertgebouw of het stadion.
De heer Boudewijn is directeur van de gemeentelijke
schouwburg in Amsterdam. De aanval vanuit zijn ambte
lijke positie op hen die in dezelfde sector werkzaam zijn,
krijgt daardoor een bedenkelijk karakter. Dit wordt nog
versterkt door de omstandigheid, dat de heer Boudewijn
aan het hoofd staat van een instituut dat met belasting
geld in stand wordt gehouden en daardoor ten opzichte
van het ongesubsidieerde bioscoopbedrijf in een zeer
bevoorrechte positie verkeert. Het schouwburggebouw is
gemeentelijk eigendom. Exploitatiekosten worden door de
gemeente gedekt. De gezelschappen die in de schouwburg
optreden worden doorgaans zwaar gesubsidieerd.
Gezien deze omstandigheden wordt het toch wel al te
mal, wanneer de heer Boudewijn de toegangsprijzen van
de bioscopen in het geding brengt. Zijn bloedeigen Stads
schouwburg, waarvan hij directeur is, heeft entreeprijzen
die, wil je enigszins redelijk zitten, heel wat hoger zijn dan
van de bioscopen. Maar wat stellen de prijzen van een
Stadsschouwburg nu eigenlijk voor? In 1977 paste de ge
meente via de begrotingspost voor de exploitatie van de
Stadsschouwburg circa f 16.- per bezoeker bij. Maar die
zelfde bezoeker krijgt ook nog eens het voordeel van de
subsidiëring der gezelschappen die in de schouwburg op
treden. Dat scheelt nog eens vele tientallen guldens.
Daarbij komt dan nog de vergoeding voor geïnvesteerd
vermogen c.q. de te betalen huur, waarmede de onder
nemer in verband met het gebruik van het pand rekening
heeft te houden. Een toegangsprijs van f 100.- en meer
zou bij het ontbreken van overheidssteun een heel norma
le prijs voor de Stadsschouwburg zijn. Dat bedrag moet
men dan stellen tegenover de toegangsprijs van de bio
scoop, welke prijs in zijn gemiddelde ca. f 6,50 bedraagt.
De heer Boudewijn is in zijn zwaar bevoorrechte positie
van schouwburgdirecteur wel de laatste om aan te trap
pen tegen concurrenten die het geheel op eigen kracht
moeten zien te redden. De bioscopen zijn ten opzichte
van vergelijkbare openbare vermakelijkheden zo lang
zamerhand de enige ongesubsidieerde instellingen. Hoe
moeilijk het in de vermaakssector is, bewijzen wel de grote
problemen waarmde het uiterst populaire profvoetbal
thans heeft te kampen in een land dat de vice-wereldkam-
pioen heeft opgeleverd.
Het is van groot belang, dat overheidssubsidie beschik
baar is voor de instandhouding van zaken die in recrea
tief opzicht een grote rol spelen in het kader van de nog
steeds in betekenis toenemende vrijetijdsbesteding. De
bioscopen die hun zeer belangrijke functie op dit terrein
zonder subsidie vervullen, hebben evenzeer als het overige
openbare vermaak met grote problemen te kampen. In
het licht van deze problematiek moet men ook bepaalde
aspecten van de bioscoopexploitatie zien.