Het Plan
Tweewekelijkse
uitgave van de
Nederlandse Bioscoopbond
nummer 20
30 november 1979
Redactie en administratie:
Postbus 5048
1007 AA Amsterdam
Tel: 020- 79 92 61
Hoofdredacteur:
J.Th. van Taalingen
Eindredacteur:
Bart Eldering
Advertenties
Drukkerij Poort-pers b.v.
Torensteeg 3,
1012 TH Amsterdam
Tel: 020-23 14 85
Het Plan
pagina 1
Produktie
pagina 2
Techniek
pagina 3
Nieuwe films
pagina 4
Bondsnieuws
pagina 7
Premières
pagina 8
FILM
Bij de voorplaat:
Een werk foto uit de nieuwe
Nederlandse speelfilm 'Een pak slaag'
van Bert Haanstra
(hier achter de camera)
Het Plan Filmcentrum, dat de "oude" Raad voor de Kunst de Minister van Cul
tuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk eind augustus van dit jaar als een soort
afscheidstractatie heeft aangeboden, heeft in onze kleine filmwereld wat opwin
ding teweeggebracht.
i i 1 111-1
De kern van de zaak, dat er volgens het plan in kwestie een overkoepelend lichaam
zou moeten komen dat de taken zou overnemen van het Productiefonds voor
Nederlandse Films op het gebied van de hoofdfilmsubsidiè'ring en van het Minis
terie van C.R.M, en de Raad voor de Kunst ten aanzien van de subsidiëring van de
korte film. Voorts zou het Filmcentrum werkzaamheden moeten verrichten op
het terrein van de distributie in binnen- en buitenland van korte films, taken die
door de Rijksvoorlichtingsdienst worden vervuld. Ook zou de werkzaamheid van
het Filmcentrum zich moeten uitstrekken tot filmarchivering en -documentatie in
samenwerking met het Nederlands Filmmuseum en de R.V.D. De mogelijkheid
van een opgaan uiteindelijk van de archieven van het Filmmuseum en de R.V.D. in
het archief van het Filmcentrum wordt aangegeven.
Het Filmcentrum zou een onafhankelijk lichaam moeten worden met de juridische
status van stichting. Het krijgt een algemene vergadering van circa dertig personen,
waarin de belangrijkste sectoren van het filmwezen én de televisie vertegenwoor
digd dienen te zijn. De algemene vergadering benoemt het bestuur. Er komen
onder meer adviescommissies voor de speelfilm, voor films voor sociaal en cultu
reel gebruik en voor experimentele füms. Het is niet de bedoeling om hier diep op
de materie in te gaan. Het Hoofdbestuur van onze organisatie heeft de desbetref
fende nota in studie en zal, mede gelet op de aanbevelingen van een door het
college ingestelde adviescommissie, zijn standpunt bepalen. Het is de bedoeling op
korte termijn een nota uit te brengen. Wij zullen hieraan dan uiteraard aandacht
besteden.
Het is opvallend, dat bij nadere beschouwing de nota "Filmcentrum" van de oude
Raad voor de Kunst eigenlijk weinig doorslaggevende argumenten noemt voor een
zo grondige systeemverandering. De nota geeft een sterk vertekend beeld van de
feitelijke situatie binnen de Nederlandse filmwereld (de functionering van de
Nederlandse Bioscoopbond inbegrepen) en de subsidieproblematiek. Dit verte
kende beeld kan in ieder geval geen goed uitgangspunt zijn voor een totaal nieuwe
opzet. Hiervoor kunnen andere overwegingen gelden, doch die moeten dan wel
zeer essentieel zijn.
Met name op het terrein van de hoofdfilmproduktie is er met veel zorg en in goed
overleg tussen de Rijksoverheid en de Nederlandse Bioscoopbond een redelijke
mate van continuïteit ontstaan. Dat is mede te danken aan de betrokkenheid van
de filmbedrijfstak en zijn organisatie, tot uiting komende in het beleid van de
bedrijfsgenoten als zodanig en in Bondsvoorzieningen, zoals financiële steunmaat
regelen, 'een aantal reglementaire voorschriften ten behoeve van de Nederlandse
hoofdfilmproduktie en de beschikbaarstelling van het onafhankelijk werkende
Bondsbureau als secretariaat en als administratief en controlerend orgaan ten
behoeve van het Productiefonds.
Tot dit complex van voorzieningen is bijna 25 jaar geleden door de leden van de
Nederlandse Bioscoopbond besloten vanuit een verantwoordelijkheidsbesef voor
hetgeen er in ons land op filmgebied gaande is. Natuurlijk heeft men deze maat
regelen destijds mede getroffen in de hoop, dat de nationale film ook commercieel
een functie zou krijgen, zoals in belangrijke filmproducerende landen het geval
was, doch het heeft vijftien jaar geduurd, voordat de Nederlandse hoofdfilmpro
duktie in commercieel opzicht wat te bekenen kreeg, enkele uitschieters buiten
beschouwing gelaten. De leden hebben nochtans ook in die eerste periode de steun
aan de Nederlandse produktie gehandhaafd, zo goed als zij vlak na de oorlog de
gelden belangeloos bijeenbrachten om de Nederlandse filmstudio in Duivendrecht
na het verval als gevolg van de oorlog nieuw leven in te blazen.
Het is opvallend, dat in de discussies die de laatste tijd plaatsvinden, deze aspecten
veelal worden veronachtzaamd. Men hoort wel de opmerking, dat de Bioscoop
bond zijn subsidie aan het Productiefonds in al deze jaren nauwelijks heeft ver
hoogd, volkomen het feit negerend, dat de steun van bedrijfswege uit een aantal
factoren bestaat. In het bijzonder dient hierbij melding te worden gemaakt van de
miljoenen guldens die het filmbedrijfsleven rechtstreeks in de nationale filmpro-
duktie investeert. Zo beschouwd verschilt de totale inbreng van de zijde van het
bedrijf in de filmproduktie maar nauwelijks van die van het Rijk. Als men alleen
de B.T.W.-opbrengst van Nederlandse films beziet, dan is de feitelijke last van het
Rijk trouwens te verwaarlozen, helemaal in het licht van de subsidies voor andere
vormen van kunst.
Lees verder op pag. 5
1