18 met het feit dat huurder-Vabomex sedert 1973 als onderhuurder optrad, geen steek houdt omdat deze onderhuur/verhuur ze ker ten tijde van de verlenging van het huurcontract in 1977 aan verhuurder be kend was en hij daartegen niet formeel of anderszins heeft geprotesteerd; dat de langslepende lijdensweg in deze huur/ver- huur-zaak geheel is toe te schrijven aan verhuurder, die telkenmale heeft gewei gerd aan redelijke wensen van huurders tegemoet te komen, waarvan als de voor naamste grief moet worden beschouwd de slechte toestand van het dak, waardoor zodanige lekkage optrad dat de exploita tie moest worden gestaakt toen verbete ringen ondanks schriftelijke en mondelin ge aandrang uitbleven; dat uit dien hoof de verhuurder schadeplichtig ten opzichte van huurders moet worden geacht; dat voorts in tweede instantie door Mr. Engels namens verhuurder in hoofdzaak is verklaard, dat door de wederpartij geen enkel bewijs is geleverd dat de stellingen van verhuurder onjuist zouden zijn; dat nergens is te vinden dat er sprake zou zijn geweest van een officiële huurovername door huurder-Vabomex; dat men ten aan zien van het onderhoud met een grote boog heengaat om het huurcontract tus sen partijen, waarin in de artikelen 4 en 6 duidelijk is gesteld hoe de zaken op het gebied van onderhoud zijn geregeld; dat wordt gesproken van ingebrekestelling van verhuurder en over ontbinding van het huurcontract van rechtswege, maar dat er geen ingebrekestelling in de zin van de wet heeft plaatsgevonden en ontbin ding van het contract van rechtswege niet van toepassing kan zijn; dat het merkwaardig aandoet dat nadat huurder-Apollo in 1977 onverwacht ge bruikt heeft gemaakt van haar optierecht door het contract met 5 jaar te verlengen, binnen een jaar, namelijk in december 1978, de exploitatie plotseling werd ge staakt wegens ernstige gebreken aan het gehuurde; dat onderhuurder-Vabomex intussen zonder overleg met verhuurder en dus ge heel voor eigen rekening en risico ex arti kel 6 van het huurcontract belangrijke re- novatiewerkzaamheden is gaan uitvoeren en thans zonder enige grond vergoeding van de destijds gemaakte kosten vordert; dat verhuurder ter beoordeling van de klachten omtrent de toestand van zijn ge bouw bij herhaling heeft getracht dit ge bouw te betreden maar dat hem dit door tegenwerking van huurders onmogelijk is gemaakt; dat er tenslotte op is gewezen dat, terwijl de exploitatie al per 1 decem ber 1978 door huurders is gestaakt, pas jaren later door huurders aktie tegenover verhuurder is ondernomen; dat door Mrs. De Vink en Van den Berg in tweede instantie in hoofdzaak namens huurders is verklaard dat verhuurder wel degelijk schriftelijk zowel als mondeling tevergeefs is gesommeerd aan zijn ver- plichtingen te voldoen; dat dit ook een van de redenen is geweest om de minder gebruikelijke weg van het getuigenverhoor via de Rechter-Commissaris te kiezen, teneinde over het nodige bewijsmateriaal te beschikken wanneer geprocedeerd zou moeten worden; dat zij voor wat betreft de kwestie van de onderhuur refereren aan hetgeen te dien aanzien in eerste aan leg is betoogd; dat zij bestrijden dat zon der overleg bouwwerkzaamheden door huurders zijn uitgevoerd en nogmaals heb ben 'benadrukt dat de voltooiing van de geplande werkzaamheden door de hou ding van verhuurder onmogelijk is ge maakt, waardoor het geheel waardeloos is geworden en deswege door huurders res titutie van de tevergeefs gemaakte kosten wordt gevorderd; dat vervolgens een korte schorsing van de zitting heeft plaatsgevonden opdat de Commissie zich over de zaak kon bera den; dat na heropening van de zitting door de voorzitter is gevraagd of onderverhuur zonder toestemming van de verhuurder wettelijk is toegestaan; waarom er na het bekend worden van de onderverhuur geen nieuw huurcontract is gemaakt en hoe is te verklaren dat huurder-Vabomex zonder enige zekerheid belangrijke investeringen in het huurtheater heeft verricht; dat hierop in hoofdzaak door verhuurder is geantwoord dat pas na de toepassing van het optierecht duidelijk is geworden dat Vabomex als onderhuurder moest worden beschouwd; dat hij hierin geen aanleiding heeft gezien een nieuw huur contract voor te stellen en dat dit ook door huurders nooit is gesuggereerd; dat hieraan door Mr. De Vink namens huurders is toegevoegd dat voor onderver huur toestemming pleegt te worden ge vraagd, maar dat men er ook vanuit kan gaan dat tegen onderverhuur geen be zwaar bestaat zolang de verhuurder daar tegen niet protesteert; dat tenaanzien van de investeringen door huurder-Vabomex is uitgegaan van onderlinge goede trouw, terwijl de directe aanleiding werd ge vormd door een brief van de Technische Commissie van de Nederlandse Bioscoop bond waarin op verbetering van de be staande slechte situatie werd aangedron gen; dat door verhuurder tenslotte in hoofd zaak is verklaard, dat hij enige tijd na de sluiting van de bioscoopexploitatie on danks de eerder gesignaleerde tegenwer king door huurders, erin is geslaagd het gebouw te betreden, waarbij hij geeft ge constateerd dat huurders de zaak zodanig hadden verwaarloosd, dat hij er geen heil in zag nadere stappen te ondernemen en het hem de beste werkwijze leek de expi ratie van het huurcontract af te wachten; dat de Commissie vervolgens na schorsing van de zitting bij monde van haar voor zitter heeft gevraagd of de partijen in deze gecompliceerde zaak alsnog bereid waren pogingen te doen om via de raadslieden tot een minnelijke schikking te geraken; dat partijen zich hiertoe na enig beraad bereid hebben verklaard; dat na heropening van de zitting door de voorzitter is verklaard dat een uitspraak in het geschil zal worden opgeschort tot 17 december 1982 teneinde partijen ge legenheid te geven zich onderling over een schikking te beraden; dat als gevolg van een communicatiestoor nis tussen de raadslieden van partijen tijdig overleg is uitgebleven, weshalve dit uitstel op of omstreeks 14 december 1982 is verlengd tot 1 januari 1983; dat echter bij schrijven d.d. 3 januari 1983 door Mr. P. van den Berg namens huurders is medegedeeld dat er kennelijk van de zijde van de wederpartij geen be reidheid tot minnelijk overleg bestaat, weshalve aan de Commissie wordt ver zocht het geschil verder te behandelen en daarin uitspraak te doen; OVERWEGENDE: dat verhuurder en huurder-Vabomex lid van de Nederlandse Bioscoopbond, ter wijl huurder Apollo voorheen lid was van de Bond, maar dat in het huurcontract een arbitrageclausule (artikel 8) is opge nomen waarin Bondsarbitrage is overeen gekomen; dat ingevolge artikel 27 van de Statuten en artikel 1 van het Arbitrage Bondsre glement van die Bond alle geschillen tus- leden van de Bond onderling, alsmede ge schillen waaromtrent door het daarbij be trokken lid van de Bond met de andere partij is overeengekomen dat zij ter be slechting zullen worden onderworpen aan de arbitrage van de Bond, met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderwor pen aan de Bondsarbitrage, zoals die is ge regeld in dat reglement; dat dus de Commissie van Geschillen be voegd is van het onderhavige geschil ken nis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandse Bio scoopbond; dat het geschil wordt beheerst door het tussen partijen in 1967 gesloten huurcon tract, waarvan artikel 4 duidelijk de we derzijdse verplichtingen regelt op het stuk van het onderhoud van het gebouw, ter wijl artikel 6 bepaalt wat huurder eventu eel voor eigen rekening aan het gebouw mag doen;

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1983 | | pagina 20