als een onevenwichtigheid bestempeld. Men
kan zich moeilijk voorstellen, dat deze
onevenwichtigheid in iemands ogen in vol
doende mate op te heffen is door verhoging
van de omroepbijdragen aan de filmproduc
tie, hoe belangrijk dat op zich zelf ook zou
zijn. Dat noodzakelijke herstructureringen
een eerste verantwoordelijkheid zijn van de
direct betrokkenen, zal door geen
bioscoopexploitant of filmverhuurder wor
den ontkend. Dit neemt niet weg, dat ook de
overheid hier verantwoordelijkheid heeft. De
eerste reactie van het ministerie op de nota
'Film en publiek' geeft zeker aanleiding tot de
veronderstelling, dat de overheid concrete
voorstellen van de kant van het bedrijfsleven
welwillend in overweging zal nemen.
Enige misverstanden
Zoals in mijn bespreking van de nota 'Film en
publiek' is aangegeven, hebben de schrijvers
van die nota geconstateerd, dat lager
opgeleiden thans enigszins ondervertegen
woordigd zijn in het bioscooppubliek.
Eveneens is er op gewezen, dat zij dit voor
een deel verklaren uit het feit, dat het
gemiddelde opleidingsniveau van het
grootste deel van het publiek, dus van de
jeugd, is gestegen. Duidelijk en niet
verwonderlijk is hun conclusie, dat het
publiek van kunstzinnige films nogal afwijkt
van het doorsnee-publiek, en sterk lijkt op
dat van andere culturele instellingen'2
Hoewel er dus duidelijk is gesteld, dat hier
sprake is van een afwijking van het
gemiddelde publiek, heeft de relativerende
uitspraak van de schrijvers, dat 'het bioscoop
publiek zich in de afgelopen decennia
enigermate heeft ontwikkeld in de richting
van culturele instellingen als de schouwburg,
de concertzaal en het museum'3 (cursivering
van mij), onbedoeld geleid tot sterk
overdreven interpretaties in enige dagblad-
artikelen4. De onjuistheid van deze in
terpretatie blijkt al uit het feit, dat 53% van
het bioscooppubliek tot de leeftijdscategorie
van 15-24 jaar behoort5, terwijl het toch
algemeen bekend is, dat dit bij schouwburgen
en concertzalen heel anders ligt.
Ook de Raad voor de Kunst lijkt niet geheel
aan dit misverstand te zijn ontkomen, zoals te
zien is aan zijn uitspraak, dat 'de consumptie
van amusementsfilms nauwelijks meer
plaatsvindt in de bioscoop'. Het is mogelijk,
dat met deze uitspraak wordt gedoeld op het
feit, dat slechts een klein deel van de kijkers
de films in de bioscoop ziet. Een dergelijke
uitspraak werkt echter - vermoedelijk
eveneens onbedoeld - verwarrend, als men
bedenkt, dat het grootste deel van de ruim 17
miljoen bioscoopbezoekers bezoekers van
amusementsfilms is, een aantal, dat zich wel
zeer sterk in positieve zin onderscheidt van de
in de nota genoemde bezoekcijfers bij toneel
en concert.
Een misverstand, dat het verkrijgen van goed
inzicht in de weg staat, kan ontstaan door
onjuiste conclusies uit de gepubliceerde
cijfers betreffende het kijken naar films via
bioscoop, televisie en video. Onthutsend zou
men het feit hebben kunnen noemen, dat het
geringe percentage dat het bioscoopbezoek
uitmaakt van het totaal der filmkijkers, circa
80% van de inkomsten voor de film
productie opbrengt. Niet als 'onthutsend'
hoeft te worden ervaren, dat het
eerstgenoemde percentage zo laag is. Zelfs
zonder een nauwkeurige kennis van getallen
is het immers duidelijk, dat deze verhouding,
evenals bij andere kunsten en vormen van
vermaak, niet anders dan ongeveer van die
orde kan zijn. Zo kunnen alle stadions, ook
als zij steeds uitverkocht zouden zijn, slechts
een fractie van het publiek bevatten, dat via
de televisie naar sport kijkt. Zelfs het muziek
genre dat zijn populariteit als eigennaam
heeft, bereikt met de pop-concerten uiteraard
maar weinig consumenten in verhouding tot
de massaliteit van grammofoonplaten, radio
en televisie. Het bereik van radio en televisie
is nu eenmaal van een andere orde dan dat
van podia en sporthallen. Dit blijkt zelfs het
geval te zijn bij de klassieke muziek-zender
Radio 4, die met zijn luisterdichtheid van
0,7% buitengewoon laag scoort: zelfs bij dat
lage bereik wordt er 200 maal meer via de
radio geluisterd dan in de concertzalen.6
(Hierbij is dan nog niet eens rekening
14