ÏJbJbK) JXXl
Het is, zeker achteraf bezien, begrijpelijk dat de filmhuizen zich in de periode
van hun ontstaan en streven naar erkenning hebben afgezet tegen wat zij
zagen als het establishment van de Nederlandse Bioscoopbond. Eveneens
begrijpelijk is echter, dat onnodig scherpe uitingen en vooral de miskenning
van hetgeen door N.B.B,-ondernemingen voor de filmcultuur is gepresteerd
velen van ons destijds hebben geïrriteerd. De tijd heeft evenwel althans
deze wonden geheeld, want in het decennium dat wij nu overzien is lang
zamerhand de wederzijdse erkenning van eikaars belang voor de filmcultuur
ontstaan. Deze erkenning heeft uiteindelijk geresulteerd in het associatiever
drag tussen de N.B.B, en de Vereniging Associatie van Nederlandse Film
theaters, waarin de vertoning van N.B.B.-films in filmhuizen en zelfs de
vertegenwoordiging van de Associatie in de Bondsraad van de N.B.B, is
geregeld.
Terwijl er een ten onrechte onoverbrugbaar lijkende kloof tussen filmhuizen
en N.B.B, is overbrugd, wordt juist de laatste tijd de indruk gewekt alsof er
een ravijn ligt tussen nieuwe ontwikkelingen in het filmmaken en de filmcul
tuur zoals deze in de Nederlandse bioscopen tot uiting komt. Beluistert men
de uitspraken van enige filmers die volgens insiders werk van opmerkelijke
kwaliteit hebben gemaakt en die daarom als 'regisseurs van de toekomst'
in het kader van het recente Rotterdamse festival voor de televisie zijn
geïnterviewd[1] dan krijgt men de indruk dat zij over een geheel ander
medium praten dan dat waarmee wij ons in de afgelopen zeventig jaar
hebben bezig gehouden. Deze indruk die zij daarmee geven is echter ver
keerd. Uiteraard ben ik niet van mening, dat bezoekersaantallen een maat
staf voor de kwaliteit van een film vormen. Anderzijds dient echter ook het
tegenovergestelde niet te worden aanvaard, namelijk dat een op eenzijdige
voorkeuren gebaseerd verongelijkt misnoegen tot norm wordt verheven, en
dat op grond daarvan de toekomst van de kwaliteitsfilm als somber wordt
gekenmerkt. [2]
Met dit standpunt ben ik gekomen bij de constatering dat de betekenis van
het bedrijfsleven en de N.B.B, voor de filmcultuur in ons land wordt onder
schat. Het filmkunstbeleid van de N.B.B, berust op twee uitgangspunten:
Het ene uitgangspunt is, dat kunstzinnige films niet aan het publiek mogen
worden onthouden. Dit betekent dat dergelijke van N,B.B.-filmverhuurders
afkomstige films - indien daarvoor van de kant van N.B.B.-exploitanten geen
belangstelling bestaat - in filmhuizen vertoond dienen te kunnen worden.
Het andere uitgangspunt behelst dat de produktie, import, verhuur resp.
vertoning van in cultureel opzicht belangwekkende films gesubsidieerd die
nen te worden, voorzover een commerciële basis daarvoor ontbreekt. Hierbij
is zeker niet alleen te denken aan filmkunst, want ook onvoldragen experi
menten en films uit ons (nog) wezensvreemde culturen komen in aanmer
king.
Waar het om gaat is dat kunstzinnige films toegankelijk worden voor zoveel
mogelijk mensen, en dat betekent uiteindelijk zoveel mogelijk kwaliteitsfilms
in gewone bioscopen. Wij erkennen de belangrijke rol van filmhuizen en
gesubsidieerde filmverhuurders bij het kweken van appreciatie voor kwali
teitsfilms bij grote delen van het publiek. Aan de andere kant mogen wij
echter ook verwachten, dat de gesubsidieerde instellingen en met name
de beleidsvormers waardering hebben voor de vele, vaak risicovolle initia
tieven van het bedrijfsleven ten behoeve van de kunstzinnige film. Bovenal
mogen wij echter van hun het inzicht verwachten, dat de ontmoeting met
filmkunst voor verreweg de meeste mensen in gewone bioscopen plaats
vindt, dat wil zeggen dat het overgrote deel van de filmcultuur in ons land
in verband staat met de activiteiten van de in de N.B.B, verenigde producen
ten, verhuurders en exploitanten. Dit inzicht zou tot de conclusie moeten
leiden dat het niet juist is met de N.B.B, alleen over zakelijke belangen en
met anderen over filmkunst te praten, dat wil zeggen dat de Bond, meer
dan nu het geval is, betrokken dient te zijn bij de besluitvorming over alle
aspecten van het filmbeleid[3]. Als voorbeeld van een ontwikkeling in de
goede richting zijn hier de Nederlandse Filmdagen te noemen, zijnde een
gesubsidieerde activiteit, waarbij de samenwerking met vertegenwoordigers
van het bedrijfsleven gaandeweg tot goede resultaten leidt.
Een derde ontwikkeling die de periode van de achter ons liggende jaren
heeft gekenmerkt, is de versnelde concentratie van onze bedrijfstak. Aan
gezien onze aandacht vandaag op de bedrijfstakorganisatie gericht dient te
zijn, laat ik de belangrijke consequenties die deze ontwikkeling op de onder
nemingen binnen onze bedrijfstak heeft, in dit kader buiten beschouwing.
Zeer belangrijk is deze ontwikkeling namelijk ook geweest voor de N.B.B,
zelf.
Terwijl de Afdeling Bioscoopexploitanten vroeger uit acht geografisch onder
scheiden onderafdelingen bestond zijn er thans nog slechts drie categorieën
die trouwens vrijwel alleen nog betekenis hebben voor de vertegenwoordi
ging in de Exploitantenraad en enkele reglementaire bepalingen. Ook binnen
de N.B.B, vindt de besluitvorming op meer geconcentreerde wijze plaats
dan vroeger.
De concentratie bij de leden-ondernemingen heeft er ook toe geleid, dat
het oordelen over tegengestelde belangen van leden op een andere wijze
moest worden geregeld, Het gaat hier om drie aspecten: de toepassing van
de vestigingsreglementering (Algemeen Bedrijfsreglement), de arbitrage en
de disciplinaire rechtspraak. Terwijl deze zaken vroeger grotendeels in han
den van bedrijfsgenoten konden liggen, zijn de zakelijke belangen thans zo
verweven dat niet alleen het aanvaarden maar ook het uitspreken van
oordelen niet van leden kan worden gevergd. Bij de laatste herstructurering
zijn de reglementen dan ook in overleg met het ministerie van W.V.C,
zodanig aangepast, dat de desbetreffende colleges in meerderheid uit ex
terne deskundigen bestaan.
Een bedenkelijke consequentie van de concentratie is ten slotte een nijpend
wordend gebrek aan beschikbare personen voor de diverse besturen en
commissies. Op deze plaats doe ik dan ook een beroep op met name de
exploitanten in kleinere plaatsen om de bijeenkomsten te bezoeken en
beschikbaar te zijn voor functies. Het zou beslist een misvatting zijn te
denken dat alleen de stemverhouding bij de besluitvorming de doorslag
geeft. In de praktijk blijkt immers steeds weer, dat er wel degelijk wordt
geluisterd naar op eigen ervaringen gebaseerde meningen van anderen,
ook als die slechts een relatief geringe omzet vertegenwoordigen.
Een andere ontwikkeling in het recente verleden is het op gang komen van
onderzoekactiviteiten. Dit is een terrein, waaraan helaas geen aandacht is
besteed in tijden waarin de financiële middelen daarvoor ruimschoots aan
wezig waren. De stimulans is hier van twee kanten gekomen, namelijk van
het ministerie van W.V.C, met eigen onderzoekopdrachten aan een univer
sitair instituut[4] en van het ministerie van Economische Zaken in het kader
van het NEHEM- structuurverbeteringsproject. Dit project heeft een versnel
ling van onderzoeksactiviteiten gebracht, doordat alle betrokkenen ervan
overtuigd zijn dat financiële offers voor stimulerende activiteiten alleen ver
antwoord zijn als deze zoveel mogelijk gebaseerd zijn op de uitkomsten van
onderzoek. Nederland heeft inmiddels een voorsprong op dit gebied gekre
gen op diverse andere landen.
Het structuurverbeteringsproject is overigens een onderwerp waaraan in
een toekomstig boek over de afgelopen tijd zeker een hoofdstuk dient te
worden gewijd. Afgezien van enige publiciteitscampagnes, gaat het hierbij
voor het eerst om naar buiten gerichte collectieve activiteiten op verschillen
de gebieden, waarvan een aantal na de officiële beëindiging van het project
zeker zal worden gecontinueerd. Het moge duidelijk zijn, dat dit zonder een
bondsstructuur niet mogelijk zou zijn.
Als laatste, maar zeker niet als minst belangrijke gebeurtenis van de afge
lopen jaren is hier de totstandkoming van de iQ.windowregelingte noemen.
Door het vaststellen van uitbrengtermijnen voor speelfilms door de opeen
volgende media wordt een maximalisering van de totale opbrengst van de
films nagestreefd zonder welke, zoals in een N.B.B.-publicatie is aangetoond
[5] een speelfilmproduktie op den duur niet mogelijk is. De N.B.B, heeft
hiervoor, in samenspraak met de N.V.P.I., een regeling getroffen met een
procedure voor ontheffingsmogelijkheden, die niet alleen soepel maar ook
uiterst snel werkt,
Aan het slot van deze beschouwing behoort er een blikte worden geworpen
op de taken van onze organisatie in de afzienbare toekomst. In het vooraf
gaande heb ik eraan herinnerd, hoe het regionale beleid van de N.B.B,
geheel op de achtergrond is geraakt ten opzichte van het nationale beleid.
Thans wijst alles erop dat het belang van nationale organisaties bij interna-
7